Een christelijk gesprek uit Gods Woord,
dienende tot onderrichting en troost van alle bekommerde harten, die de Wet en
het Evangelie, dat is Mozes en Christus, niet recht onderscheiden en zich met de
last der zonde en vrees voor de verdoemenis bezwaard vinden.
De samensprekende personen zijn Datheen en Elizabeth.
D. God groete U, Elizabeth, mijn geliefde zuster. Waar komt ge vandaan? Ge zijt zo bedroefd, dat men de
bedruktheid van uw gezicht kan lezen.
E. Ik kom uit de vermaning(Doopsgezinde kerk) waar ik Gods Woord heb horen verklaren.
D. Hoe is dat mogelijk?
David zegt, dat de Wet des Heeren, die zonder enige vlek is, het hart verkwikt. Wat hebt ge dan gehoord, dat
uw hart integendeel zo benauwd maakt?
E. Dat is waar. ]a, in dezelfde psalm staat ook dat Gods Woord zoeter is dan honing en honingzeem. Maar er
staat ook bij: Wie de woorden en geboden des Heeren houdt, heeft groot loon. Maar ik bevind bij mezelf dat ik,
helaas, daar al te ver vandaan ben. Want niettegenstaande de kennis, die de Heere mij gegeven heeft, maak ik
dagelijks mijn zondental groter, waardoor ik de vloek en de helse verdoemenis op mij laad. Want er staat
geschreven: Vervloekt is een ieder, die niet blijft in alles wat geschreven staat, om dat te doen. En naar aanlei-
ding van dit onderwerp heeft onze Leraar met recht geleerd, dat de knecht die de wil zijns heren weet, en zich
niet bereid heeft naar zijn wil, met vele slagen zal geslagen worden. Hieromtrent heeft men ons uitnemend
vermaand, en ik word gewaar dat ik tot een van diegenen behoor. Heb ik dan niet goede reden om bedroefd te
zijn en te treuren?
D. Alle mensen moeten hun onvolkomenheid belijden en van harte beklagen, doch ze, dat ze er goed acht op
geven niet te vergaan in de overvloedigheid van zulke droefheid, die de dood werkt. Nu geloof ik dat uw droef-
heid van dien aard is, omdat ze voornamelijk uit een hoge mate van onbegrip voortkomt, want ge maakt
tussen Wet en Evangelie geen onderscheid en kent Christus uw Heiland nog niet op de juiste wijze. Daarom
zijt ge nog ver van de kinderlijke vreze. De volmaakte liefde drijft de vrees buiten, want vrees veroorzaakt
benauwdheid, en wie vreest is niet volmaakt in de liefde. Daarom, mijn geliefde Elizabeth, leer Gods Woord
toch beter verstaan, opdat ge van Christus niet een andere Mozes maakt, d.w.z. dat ge van uw Zaligmaker en
Advocaat niet een aanklager en verdoemer maakt, hetgeen de hoogste oneer is, waarmee Christus door mensen
kan onteerd worden.
E. Ik voel en beklaag mijn onbegrip en onvolmaaktheid genoeg, en word, zoals ge zegt, ook gewaar dat de
liefde Gods in mij zeer onvolkomen is. Maar ik bid U, mijn broeder, indien mijn zaligheid U ter harte gaat, laat
het U toch niet te veel zijn om mij te onderrichten en te troosten, want ik ben waarlijk hongerig en dorstig naar
de gerechtigheid.
D. Dat ben ik verschuldigd te doen, en ik wil het ook gaarne. Maar laten we hier aan de waterkant gaan zitten,
buiten het rumoer van het volk, onder de groene bomen, waar de vogeltjes met hun vrolijk gezang God hun
Schepper loven en prijzen, en ook ons zullen bewegen om ons in Hem te verheugen en Hem voor Zijn weldaden
te danken.
E. Daar ben ik zeer toe genegen. Kijk, hier is een lieflijke, stille en geschikte plaats; laten we hier gaan zitten en
openhartig spreken. Zoals Maria, de zuster van Martha, zich aan de voeten van Christus heeft neergezet om Zijn
Woord te horen, alle zorgen ter zijde schuivend, zo wil ik hier ook neerzitten, ervan verzekerd, dat ge mij het-
zelfde Woord der waarheid door de Heilige Geest van God zuiver en getrouw zult verklaren.
D. Deze Maria had het beste deel uitgekozen, bestaande in het behartigen van Gods Woord, hetgeen ons boven
alle dingen nodig is, hoewel Martha het niet hoog genoeg geacht heeft. Door zo te doen zult ge ook het beste
deel verkiezen, dat U dan ook nooit meer zal ontnomen worden. Maar aangezien wij, Elizabeth, over Gods
Heilig Woord niet juist en vruchtbaar kunnen spreken zonder zijn Geest en genade, zullen wij, eer wij dan over
de verborgenheid van onze zaligheid beginnen te spreken, eerst Christus van harte bidden en aanroepen.
E. Dat is inderdaad waar. Doe gij het gebed; ik zal met een aandachtig hart uw woorden volgen.
D. O, Heere Jezus Christus, Gij hebt uw tegenwoordigheid en genade beloofd aan degenen die in uw naam
vergaderd zijn, al ware het dat er niet meer dan twee of drie bijeen waren. Daarom bidden wij U, wil met uw
Heilige Geest bij ons en in ons zijn; en zoals Gij de harten en zinnen van apostelen verlicht hebt om uw god-
delijk Woord te verstaan, wil zo ook ons verstand met uw Heilige Geest verlichten.Ja, zoals Gij het hart van
Lydia door uw Geest bereid hebt om te verstaan hetgeen Gij door Paulus, dat uitverkoren vat, hebt laten verkon-
digen, wil ook zo het hart van deze uw dienares openen om hetgeen ik, uw onwaardige dienaar, door uw Geest
uit uw Woord zal spreken, grondig te verstaan, opdat ons gesprek moge dienen tot uw eer en tot onze troost en
zaligheid, door Jezus Christus, onze Heere.
E. Amen, amen, dat zij zo.
D. We], mijn geliefde Elizabeth, wat hebt ge hier voor een boekje?
E. Dat is de Bijbel, het Oude en Nieuwe Testament, in klein formaat en fijn gedrukt.
D. Dat komt dan zeer gelegen. Wij hebben dan ook het zwaard van de Geest, dat is Gods Woord, waardoor ons
de Heilige Geest het schild van het geloof geeft, waarmee wij alle vurige pijlen van de duivel kunnen uitblussen.
Elizabeth, spreek vrijmoedig en verklaar alles wat uw hart bedroefd en benauwd maakt, en wees er daarbij van
verzekerd, dat onze Heiland Christus gekomen is om kranken gezond te maken en dat Hij het gekrookte riet niet
zal verbreken, maar dat Hij integendeel hem die van harte tot Hem roept en in nood zit belooft, dat Hij die ver-
kwikken zal. Een zodanige zal Hij door Zijn Heilige Geest zo versterken en vertroosten, dat ge niet alleen voor
uzelf een vrolijk en gerust geweten zult hebben, maar daarna ook anderen zult kunnen vertroosten en versterken.
E. Moge de goede God mij dat geven, tot Wie ik met David menigmaal bid: Ontzondig mij, Heere, met hysop,
opdat ik rein mag worden; was mij, opdat ik sneeuwwit mag worden; laat mij vreugde en zaligheid horen, opdat
mijn beenderen vrolijk worden, die Gij verbrijzeld hebt; verberg uw aangezicht van mijn zonden en verdelg al
mijn misdaden, schep in mij, o God, een rein hart, en geef mij een nieuwe gewisse geest; verwerp mij niet van
uw aangezicht en neem uw Heilige Geest niet van mij; troost mij weder met uw hulp en de vrijmoedige geest
onderhoude mij.
D. Dat is een goed en godzalig gebed, en wees ervan verzekerd, dat God dit gebed verhoord heeft.
E. Toch kan ik die vreugde, of de gewisse geest en de zekerheid van mijn zaligheid niet werkelijk gevoelen,
maar ik ervaar altijd dat ik met vrees en twijfel word aangevochten.
D. Dat is geen wonder, want het leven van de mens is een eeuwige strijd op aarde. En zoals de Geest van God
arbeidt om het waarachtig geloof en vertrouwen in ons te sterken, zonder hetgeen niemand God behagen kan,
zo benaarstigt de satan zich om de twijfel in ons te voeden, goed wetende dat de mens die twijfelt de vloed van
de zee gelijk is, die door de wind heen en weer gedreven wordt. Daarom ontvangt zo’n mens niets van dat waar
hij om bidt, want hij is ankelmoedig in al zijn wegen. Maar het is voor de kinderen van God soms nuttig, zelfs
nodig, dat zij zo aangevochten worden en in het diepste van de hel geworpen worden, opdat zij zich niet verhef-
fen, maar zich onder de krachtige hand van God verootmoedigen en met gebed geregeld aanhouden, en opdat
ze anderen, die evenzo aangevochten worden, medeleven kunnen betonen. Maar zeg mij eens, wat is het dat u
voornamelijk bedrukt en benauwd maakt?
E. Ach, broeder, de oorzaken zijn moeilijk en talrijk. Om te beginnen gevoel ik, dat ik tot diegenen behoor die
des Heeren wil wel weten, maar niet doen; daarom kan ik ook niets anders dan vele slagen verwachten. De
Schrift zegt toch duidelijk, dat al degenen die onder de Wet gezondigd hebben, door de Wet zullen verdoemd
worden. Want voor God zijn niet rechtvaardig zij die de Wet horen, maar zij die de Wet doen, zullen gerecht-
vaardigd worden. In de tweede plaats spreekt Christus duidelijk: Indien gij Mij liefhebt, zo houdt mijn geboden.
En elders: Alle wijnrank die in Mij geen vrucht draagt, neemt de Vader weg. Zulke wijnranken verdorren en
verdrogen, en men vergadert die en werpt ze in het vuur en ze verbranden. Hetzelfde betuigt ook Johannes de
Doper, als hij zegt, dat de bijl aan de wortel gelegd is, en dat alle bomen die geen goede vruchten voortbrengen,
worden afgehouwen en in het vuur geworpen. Die vruchten vind ik niet in mezelf, maar integendeel, als God
iets goeds door zijn Geest in mij werkt, wordt dat door de boze aandoeningen van mijn verdorven natuur ver-
ontreinigd. Bovendien word ik dagelijks meer zonden in mij gewaar dan ik haren op mijn hoofd heb. Daarom
klaag ik menigmaal: Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van dit lichaam des doods? Zijn dit niet genoeg
oorzaken om bedroefd te zijn?
D. Ja, inderdaad, maar ik zeg nogmaals, dat de voornaamste oorzaak van alles is uw treurige gesteldheid, dat
ge, terwijl ge in de afgrond van de hel ligt, dodelijk gewond en met zware lasten bepakt zijt, Hem niet recht
kent, Die u verlossen, genezen en ontlasten kan en ook wil, zo ge slechts tot Hem gaat. Want ge verstaat het
eerste beginsel van de Christelijke Religie nog niet. Daarom moet ik met u van de grond af beginnen. Zeg me
derhalve, mijn geliefde zuster, weet ge ook, hoe Gods Woord of de Heilige Schrift moet verdeeld worden om
met onderscheid en verstand daarover te spreken?
E. Ik geloof van wel, ja; want het Woord van God wordt verdeeld in het Oude en Nieuwe Testament, of ook, in
de leer der profeten en der apostelen.
D. Dat onderscheid is niet voldoende om Gods Woord recht te snijden, zoals Paulus zegt, d.w.z. om het op de
juiste wijze te verklaren. Johannes de Doper zegt: De Wet is door Mozes gegeven, maar de genade en Waar-
heid is door Jezus Christus geworden, waarmee Johannes onderscheid maakt tussen de dienst van Mozes en
die van Jezus Christus. En om deze reden is het ook dat de Apostel, om dat onderscheid te leren, Mozes een
knecht of dienaar noemt, maar Christus een Zoon, een Heere en Erfgenaam. En nog duidelijker spreekt hij
elders, waar hij de dienst van Mozes een dienst van de dodende letter en van de verdoemenis noemt, maar de
dienst van Christus en van het Nieuwe Testament noemt hij een dienst van de Geest en de gerechtigheid.
Maar om ons aan de gewone verdeling te houden, zeggen wij dat Gods Woord, om daar oordeelkundig over te
spreken, onderscheiden wordt in Wet en Evangelie.
E. Zo onderscheid ik het ook.
D. Maar Wat verstaat ge onder het woord Wet?
E. Onder de Wet versta ik alles wat Mozes geboden heeft, maar in het bijzonder hetgeen de Tien Geboden
omvatten, zoals dat in het Oude Testament breedvoeriger wordt verklaard.
D. Och Elizabeth, ge zijt nog al te ver van het juiste begrip van de Waarheid. Want meent gij, dat de Oud-
testamentische voorvaders geen Evangelie gehad hebben?
E. Zo heb ik het tot nu toe inderdaad begrepen.
D. Dan is het ook geen wonder, dat ge tot nog toe bedroefd en kleinmoedig zijt geweest.
E. Hoe moet ik de materie aangaande Wet en Evangelie dan verstaan, om tot het juiste begrip van het Godde-
lijke Woord te komen?
D. Dat zal ik u op eenvoudige wijze verklaren. De Wet is een verklaring van de onveranderlijke wil van God,
die alle mensen op straffe van de eeuwige verdoemenis verbindt tot voortdurende en volkomen gehoorzaamheid
en tot het volbrengen van alles wat God in zijn wet geboden heeft. Waar nu zo’n leer wordt gebracht, die deze
volkomen gehoorzaamheid eist, hetzij in het Oude, hetzij in het Nieuwe Testament, daar wordt de Wet geleerd.
E. Maar is zo’n leer ook ergens in het Nieuwe Testament te vinden?
D. In overvloed! Deze leer wordt voorgehouden in de teksten die ge zojuist hebt aangehaald en waardoor ge u
zo diep bedroefd en benauwd gevoelt. Want alle uitspraken die ons aanzetten tot het volbrengen van hetgeen
wij God en onze naaste schuldig zijn, dat is de Wet. Neem bijvoorbeeld het vijfde hoofdstuk van Mattheüs,
waar Christus zegt: wie op zijn broeder toornig is, wie zegt: raka, of: gij dwaas; wie een vrouw aanziet om die
te begeren, en dergelijke uitspraken meer , dat is alles de Wet, die van ons eist hetgeen niet in ons vermogen
ligt. Evenzo, waar Christus zegt: Wilt gij tot het leven ingaan, houd de geboden; daar houdt Hij de Wet voor,
en overal waar Hij datzelfde van ons eist, hetgeen ook Paulus, Petrus, Johannes en andere Apostelen hebben
gedaan.
E. Maar leg me toch uit, waarom Christus onze Zaligmaker, Die toch niet gekomen is om ons te verdoemen,
maar zalig te maken, de Wet zo voorhoudt, en waarom ook de Apostelen dat gedaan hebben.
D. Ge moet goed begrijpen wanneer en waarom de Wet gegeven is, en waartoe zij tot op de huidige dag dient.
Pas dan zullen uw ogen geopend worden, en zult ge blijvende troost ontvangen, mits ge daarnaast ook juist
verstaat, hoe God ons door Jezus Christus van de verdoemende kracht der Wet heeft verlost. verlost.
E. Ik verlang naar een grondige uiteenzetting daarvan.
D. In de eerste plaats dient ge te weten, dat de Wet niet eerst van kracht begon te zijn, toen Mozes die, met
Gods vingers in stenen tafelen geschreven, heeft ontvangen en daarna in vijf boeken breedvoeriger heeft ver-
klaard. Maar bij de schepping was deze Wet Adam ingeplant, want het beeld van God, waarnaar Adam gescha-
pen was, was de Wet des Heeren, die God hem ingegraveerd heeft en die, zoals Paulus zegt, in waarachtige
heiligheid en gerechtigheid bestaat.
E. Dat heb ik nooit zo diep doorzien. Toch moet ik bekennen, dat dit de waarheid is. Want Adam was geschapen
om God, zijn Schepper, recht te kennen en lief te hebben en gehoorzaam te zijn, en zijn naaste in liefde te
dienen.
D. Dat ziet ge goed, want de hoofdsom van de Wet bestaat in de liefde tot God en de naaste, zoals de Schrift
overal leert. Maar bovendien moet ge weten, dat God niet alleen Adam deze Wet gegeven heeft, maar dat Hij
hem ook het vermogen en de vrijheid gaf om die volkomen te volbrengen. Want hij was wijs, heilig, rein en
onsterfelijk geschapen. Daarom is hij, toen hij gevallen was, een knecht en lijfeigene van de zonde en de duivel
geworden. Dat komt omdat hij, terwijl hem dood en leven voorgesteld waren, door zijn vrije wil het leven heeft
verlaten en de dood heeft verkoren. En door deze val heeft hij niet alleen zichzelf, maar ook al zijn nakomelin-
gen in de zonde, de dood en de eeuwige verdoemenis gebracht.
D. U begrijpt dat goed; daarom zijn ook Abel, Noach en anderen door geen ander, dan door Christus,
tot het eeuwige leven gekomen. Zoals dan de voorzeide beloften rechte evangelische beloftenissen waren, alzo
zijn het ook nog talloze andere, waarvan de Profeten en Psalmen vol zijn. Ook zijn alle offeranden van Abel,
Noach, Abraham, het priesterdom van Melchizedek, ja ook het gehele Levitische priesterdom, met al zijn slacht-
offeren, brandofferen en reinigingen, niets dan evangelische figuren en verkondigingen van de toekomende
verlossing en zaligheid, die door Christus’ offerande in de volheid des tijds te weeg zou gebracht worden, gelijk
de gehele brief tot de Hebreeën verklaart. En dit is het dat Christus genoeg te kennen geeft, sprekende: Alzo
Mozes de slang verheven heeft in de woestijn, zo moet ook des mensen Zoon verheven worden, opdat allen, die
in Hem geloven, niet vergaan, maar verwerven het eeuwige leven.
E. Geloofd en gedankt moet God zijn, die mij dit heeft gegeven te horen en te verstaan. Nu merk ik wel, dat dit
even hetzelve is, dat Christus, van de doden opgestaan zijnde, de jongeren uit Mozes, de Psalmen en Profeten
verklaard heeft, en daarom heeft Hij de zin en ’t verstand geopend, om de Schrift te verstaan van het Oude
Testament; want zoals Hij elders getuigt, dezelve geeft getuigenis van Hem.
D. Ik dank ook God, dat Hij u zo ver gebracht heeft, en ik twijfel niet, of Hij zal u ook nog verder brengen, dat
u, zoals Paulus spreekt, nog begrijpen zult, welke de breedte, lengte, hoogte en diepte der uitnemende liefde
Gods zij door de kennis van Christus. Maar tot versterking van mijn punt dient wel, dat Paulus getuigt, dat het
Evangelie Gods tevoren beloofd is door de Profeten in de Heilige Schrift. Zoals ook Petrus spreekt, dat de Geest
van Christus, die in de Profeten was, deze tijden onderzocht en geduid heeft, ten eerste van het lijden, daarna de
daarop volgende heerlijkheid van Jezus Christus. Hetwelk omdat het alzo is, dwalen zij niet zeer, die het gebruik
der Schrift van het Oude Testament ons willen ontnemen , die toch het fundament van het Evangelie is, omdat
het ons nu niet meer van nut zou zijn?
E. Zij dwalen voorwaar zeer; want Christus is de hoeksteen, waarop niet alleen de Apostelen, maar ook de
Profeten hebben gebouwd, en Paulus betuigt duidelijk, dat hij niets gesproken noch geleerd of geloofd heeft
buiten hetgeen Mozes en de Profeten hebben gesproken. Maar zeg mij toch verder, geliefde broeder, waartoe
zal mij nu deze kennis des onderscheids van de Wet en van het Evangelie dienen?
D. Om u te vertroosten en te sterken door ’t geloof in Jezus Christus, en door de voorzeide evangelische
beloftenis de ongerustheid van uw consciëntie (die door de doodslaande letter der Wet bedroeft) te stillen en te
overwinnen, namelijk alzo, als u hoort (zoals u hierboven verklaard hebt), dat de knecht, die de wil van zijn
Heer weet en niet doet, veel zal geslagen worden. Evenzo, dat zij, die de Wet doen, recht- vaardig zullen zijn.
Desgelijks, dat uw zonden de haren van uw hoofd te boven gaan; en wat dergelijke wetwoorden en dreigemen-
ten nog meer zijn. Zo zult zich door deze en dergelijke redenen niet laten bewegen, noch brengen tot kleinmoe-
digheid; maar dezelve zullen u dienen tot een dwangmeester om tot Christus te gaan, en in Hem door ’t geloof
te zoeken, vinden en u toe te eigenen al hetgeen dat de Wet enigszins eisen kan en voor u noodzakelijk is om
zalig te worden.
E. Dat wil ik alzo doen door ‘s Heeren genade. Maar uit het geloof moeten altijd goede werken volgen; anders
is het geloof dood, zoals Jacobus zegt, waarom hij ook leert, dat Abraham door de werken gerechtvaardigd
werd, offerende Izaäk, zijn zoon. Alzo moeten wij ook in goede werken hem navolgen. En dit is, wat ons
Johannes leert, sprekende: Een iegelijk, die in Christus blijft, die zondigt niet; zo wie zondigt, die heeft Hem
niet gezien, noch gekend ; dat u niemand bedriege; wie rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij
rechtvaardig is; die zonde doet, die is uit de duivel. En hetzelfde leert ook Christus, zeggende, dat de wijnrank,
die in Hem geen vruchten draagt, weggeworpen zijnde, verdwijnt en verdort en wordt met het vuur verbrand.
Deze en dergelijke vermaningen, die van ons schuldigen plicht en dankbaarheid eisen, die ik in mij zeer zwak
bevinde, maken mij menigmaal zwaarmoedig en ongerust.
D. Dat is zonder twijfel, dat wij naar de kinderlijke dankbaarheid altijd moeten arbeiden, niet om daardoor
deels of geheel gerechtvaardigd te worden, maar om te bewijzen, dat wij voorheen uit genade, door ’t geloof
gerechtvaardigd zijn. Daarom heb ik u, lieve Elizabeth, hier voren niet wel met recht gezegd, dat ik vreesde,
dat u in ’t verstand van de materie der Wet, en hoe wij daarvan volkomen verlost en bevrijd zijn, nog al te veel
ontbreekt‘?
E. Ik beken, dat wij van de werken der Wet wel vrij zijn, zoveel als de ceremoniën aangaat; maar zoveel als het
nakomen en onderhouden van de tien Geboden betreft, u bekent immers, dat alle mensen daartoe verbonden zijn
alle dagen huns levens; is het niet zo?
D. Ja, Elizabeth, dat beken ik van harte; maar ik bid u, laat ons deze materie ordentelijk behandelen, en u zult
van alles met Gods Woord bericht en tevreden gesteld worden. U heb eerst gezegd, dat het geloof zonder de
werken dood is. Daarin is geen strijd, want Paulus betuigt, dat in Christus noch de besnijdenis, noch de voor-
huid iets geldt, maar het geloof, dat door de liefde krachtig is. Hierin (om de zaak kort te maken) zijn wij het
eens; maar aangaande de materie van de goede werken, u zult mij, zo ik hoop, deze stukken bekennen en toe-
laten: ten eerste, dat de goede werken moeten geschieden niet uit verdienste der beloning; want zulke knechten
of huurlingen zullen geen erfgenamen zijn, maar worden uitgesloten; want de goede werken, die God eist en in
zijn Woord omschreven staan, moeten geschieden uit een kin derlijke liefde en uit het geloof; want wat zonder
geloof geschiedt, dat is zonde, al was het werk in zichzelf het allerheiligste en beste, dat ooit geschied is.
E. Dat is onweersprekelijk.
D. Dat leert Paulus, waar hij spreekt: Gij hebt niet ontvangen de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze,
maar de Geest der aanneming tot kinderen. En zo als ik u in ’t begin zei, getuigt ook Johannes: In de liefde is
geen vrees. Daarom eist Paulus liefde, die uit een rein hart en een goede consciëntie en uit een ongeveinsd
geloof komt. Ten tweede, wat de goede werken betreft moeten wij bekennen, dat die nooit, voor zoveel het ons
aangaat, voor God rein, zuiver en volkomen zijn. Daarom moeten wij met de Profeet beklagen, dat wij al te
samenh onrein zijn, en onze gerechtigheid als een drekkig en onzuiver kleed. Hierom spreekt ook Christus, dat
als wij alles gedaan hebben, wij nog bekennen moeten, dat wij onnutte knechten zijn; want wij kunnen ons van
geen verdiensten roemen, niet meer dan een mens zich roemen kan, die slechts betaalt dat hij schuldig is, en
daarom worden wij door Paulus schuldenaars genaamd.
E. Och, dat beken ik. Ja, dit beklaag ik rnenigmaal, dat mijne goede werken zo onvolkomen zijn, en dat ik mij
in ’t beta1en van mijn schuldige plicht en dankbaarheid tegen mijn God en mijn naaste niet kwijte.
D. Dit moeten alle vromen beklagen, zolang zij hier leven; want, om de waarheid te spreken, in plaats dat wij
iets zouden afkorten en betalen, zo maken wij de schuld nog dagelijks groter. Daarom moeten wij altijd met
David bidden: Ga met uw knecht niet in ’t gericht, want geen levend mens zal voor u rechtvaardig wezen.
En ten laatste, aangaande de goede werken, u bekent dit, zo ver als zij goed zijn, dat het niet onze, maar Gods
werken zijn, die in ons werkt beide het willen en het volbrengen.
E. Dat is geheel mijn gevoelen; want wij zijn niet bekwaam van onszelf, om iets goeds te bedenken. Daarom
heeft Christus ook terecht gezegd: Zonder mij vermoogt gij niets. Daarom beken ik, dat God uit louter genade
in ons zijn eigen werken kroont en beloont. Want, zo als de Profeet zegt, alles wat wij hebben heeft ons de
Heere gegeven.
D. Dat is juist en goed gesproken. Maar zeg mij nu verder, mijn Elizabeth, hoe verstaat u de woorden van
Jacobus, die daar spreekt, dat Abraham uit de werken rechtvaardig is; want Mozes betuigt, dat God hem voor
rechtvaardig gehouden en geacht heeft vele jaren te voren, eer hij Izaäk, zijn zoon, verkregen had. leert ons
Paulus geheel tegengesteld, namelijk, dat Abraham niet uit de werken, maar door het geloof is gerechtvaardigd
geworden. Daarom heeft hij ook niets, waarover hij zich voor God beroemen en gloriëren mag. U hebt ook het
getuigenis van David voorheen voor waarachtig bekend, daar hij spreekt, dat voor God geen levendig mens
rechtvaardig wezen kan, gemerkt dat (zoals Mozes schrijft) voor God geen mens onschuldig is. Hoe is dan
Abraham voor God door de werken rechtvaardig?
E. Dat is waar; nochtans is de brief van Jacobus ook door de H. Geest geschreven, Die zichzelf niet tegen-
spreekt. Daarom bid ik u, broeder, verklaar mij toch: hoe zal ik dit verstaan?
D. Dat de H. Geest zichzelf niet tegenspreken kan, dat is bekend. Daarom, wat Paulus en Jacobus schrijven is
beide waarachtig. Maar u moet weten, dat geloof en het woord gerechtvaardigd worden op tweeërlei wijze in
de Schrift gebruikt en genomen wordt. Ten eerste, daar ’t geloof wordt genomen voor een blote en historische
of letterlijke wetenschap en kennis, die niet alleen de goddelozen, maar ook de duivelen hebben; zulk geloof
maakt de mens niet rechtvaardig, noch zalig. Evenzo, daar is ook een rechtvaardigheid voor de mensen, gelijk
Paulus zegt, dat hij naar de rechtvaardigheid der wet onstraffelijk geweest is. Van zulk een rechtvaardigheid
spreekt Jacobus. Maar het geloof in zijn rechte bekentenis en beduiding, waarvan Christus spreekt: Wie in mij
gelooft heeft het eeuwige leven, is niet alleen een wetenschap en kennis, maar ook een hartelijk vertrouwen,
dat de H. Geest door het Evangelie in de harten der uitverkoren kinderen Gods werkt, waardoor zij vast ver-
trouwen en verzekerd zijn, dat hun de vergeving (1 Joh. 2:2. Hebr. 10:14, 28) van alle hunne zonden, waar-
achtige gerechtigheid en de eeuwige zaligheid van God uit genade geschonken zijn, en dat alles zonder toe-
doen der werken, alleen om de verdiensten van Christus wil. Van zulk een geloof spreekt Paulus, en van een
gerechtigheid, die voor God geldt. Daarom spreken Paulus en Jacobus elkander niet tegen.
E. Ik dank u van harte, geliefde broeder en vriend; hierin hebt u ook mijn hart gerust en tevreden gesteld.
Wilt u het gehele werk lezen, dan kunt u terecht bij het Gemeentearchief in het Gemeentehuis,
Laan van St. Hilaire, Zierikzee in de studiezaal. Het catalogusnr. is: 7763
Openingstijden: maandag t/m vrijdag 9.00 – 17.00 uur. Op donderdagavond van 18.00 – 21.00
uur. Vooraf aanvragen via 0111- 452320 of via email: gemeentearchief@schouwen-duiveland.nl