Gedeelte uit een bijeenkomst van de grote en de kleine catechisanten van
Alblasserdam naar aanleiding van het 45-jarig ambtsjubileum op
4 oktober 1993.
Dominee Steenblok heeft me toen examen afgenomen en toen was het mijn begeerte dat ds. Fraanje me in het
ambt bevestigen zou. En dat was zijn begeerte ook. En dat heeft hij toen gedaan. En dat in Bruinisse. Een plaats
waar ik niet heen wilde. Ik kreeg 20 beroepen. Ook een beroep naar Den Haag en een beroep naar Lisse. En dat
waren mooie gemeenten. En ik was nog jong. Dat stond me dan toch wel aan. Maar ik was al eens in Bruinisse
geweest. En dat was toen een heel verwoest dorp, want dat dorp was platgeschoten in de oorlog. En ik preekte
daar. En ik gevoelde toen gelijk al, dat dat mijn gemeente zou worden. Maar je begeerde niet om naar zo'n
verwoest dorp te gaan. Dat begeerde je toch echt niet. En ik kreeg veel beroepen, twintig bij elkaar. Maar
Bruinisse was de laatste. En omdat Bruinisse me nog niet beriep, dacht ik: Ik krijg gelukkig geen beroep naar
Bruinisse. Maar met de andere beroepen kreeg ik heel geen werkzaamheden inwendig, maar toen kwam nog het
beroep naar Bruinisse. Ik voelde gelijk: Daar moet ik heen. En daar heb ik mee gestreden en ik heb erom
gebeden of ik daar alstublieft niet naartoe hoefde. Maar de Heere heeft me ervoor ingewonnen, om daar naar
toe te gaan. En ik ben daar gekomen. En er was geen pastorie. Ik moest in een klein huisje. Maar ik mocht
gevoelen dat ik in de gunst des Heeren daar was. En ik ben daar ook elf en een half jaar geweest.
Dan wil ik nog wel even wat vertellen.(maar dan maak ik het niet lang meer, hoor, want straks komen er ook
nog mensen). Maar dit wil ik toch nog wel even kwijt: In die tijd keek ik er ook zo naar uit, dat de Heere mijn
arbeid nog eens zou willen zegenen. En ik zag geen vrucht op mijn arbeid. En toen kreeg ik bij me: Die het niet
verkondigd is, die zullen het zien; en die het niet gehoord hebben die zullen het verstaan. En toen begreep ik wel
dat dat mensen zouden zijn die niet, net als de anderen, onder het woord waren opgebracht. Wat gebeurde er?
Een meisje van de catechisatie kreeg verkering met een jongen midden uit de wereld vandaan. Een dat meisje
was een dochter van een diaken van me. En die ouders waren er vuur en vlam op tegen, dat dat meisje met zo’n
wereldse jongen verkering aanknoopte. Maar die jongen ging gelijk met haar mee naar de catechisatie. En die
jongen trok me van het eerste ogenblijk af aan. Zo ernstig als dat die jongen zat te luisteren. Dat trof mij. En dat
was gedurig weer. En ik voelde, dat het woord, dat ik bracht, hem wat deed. Tenslotte is het een huwelijk
geworden. Ze waren jong. Ik ging er op huisbezoek en ik ging wat praten en wat vragen. En ik bemerkte dat hij
niet zonder indrukken was van dood en eeuwigheid. En dat het Woord toch wel wat gedaan had, waar hij onder
was gekomen.
Maar hij werd al spoedig ziek. En hij werd met een doodskwaal (waar nu zo velen mee bezocht worden) ook
bezocht. En hij moest geopereerd worden. En ik heb hem in Rotterdam bezocht voor de operatie. En daar lag hij
werkelijk ook in helse angsten en benauwdheden. Hij moest sterven en God ontmoeten. En dat kon hij niet. En
ik heb wel een gebedje met hem gedaan. Maar die jongen kon ik niet kwijt. Het was toch een jongeman, hij was
net getrouwd. En toen ging het niet goed met hem. Hij kreeg een spuit. En hij wilde die spuit niet hebben, want
hij had al meer zo'n spuit gehad en die had een verkeerde uitwerking bij hem. Hij zei: Nee, zuster, nee, ik wil die
spuit niet. Maar die zuster ging door en gaf hem wel die spuit. En dat is zijn dood geworden. Maar ik had hem
nog net voor zijn dood ook nog weer bezocht, voordat hij die operatie moest ondergaan. En toen na de operatie.
En toen vertelde hij me toch, dat hij heel rustig en kalm naar de operatiekamer was gegaan. Ik zei: Is er dan wat
gebeurd? Hij was o zo voorzichtig. En toen zei hij: Ja, ik heb vrede voor mijn ziel mogen vinden na vele angsten
en benauwdheden. Maar hij was o zo voorzichtig. En ik had er geen erg in dat hij zo dicht bij de dood was.
Daarom dacht ik: Nou ja, dan zal ik later nog maar eens vragen wat er gebeurd is. want toen vroeg ik aan hem:
waaruit heb je dan troost mogen putten? En toen heeft hij nog gezegd: Uit het Woord. Maar hij stierf. En ik
kreeg dat bericht. En ik moest 's zondags in Sprang-Capelle preken en 's maandags ging ik gelijk naar het sterf-
huis toe. En onderweg zat ik almaar in de verzuchting in de auto: Heere, hoe zal het nu zijn met hem.? En toen
kreeg ik bij me: Eeuwig in de hemelen. Dat heb ik vast mogen geloven. Ik heb hem mogen begraven en daar
heeft de Heere toen getuigenis aan gegeven. Op een wonderlijke wijze is dat geweest, hoor. Niet zoals dat er nu
weleens naar toe gaat. Nee, dat gaf werkelijk indruk, omdat de mensen ook wel wisten wie hij was en het ook
echt konden geloven dat er wat aan hem gebeurd was. En daar mocht ik dan ook getuigenis van geven. Dat
vertel ik nu ook maar, omdat ik hoop, dat er toch ook onder jullie nog eens mogen zijn in wier hart de Heere
Zijn werk zal willen doen. Want dat is toch mijn uitzien voor jullie dat de Heere nog onder jullie zal willen
werken tot de zaligheid van je ziel. Daarom vertel ik al deze dingen nu maar even vanavond.