Bedevaarten
Een bedevaart of pelgrimage (van het Oud-frans pelrimage) is een (pelgrims)reis naar een bedevaartsoord. Redenen voor het ondernemen van een bedevaart zijn om de hulp van een heilige in te roepen zodat deze voorbede (Lees verder) kon doen bij God, of om boete te doen, een opgelegde straf te ondergaan. In de katholieke traditie betreft een bedevaart een reis naar een plaats waar een heilige wordt vereerd, of waar er volgens ooggetuigenverslagen verschijningen hadden plaatsgevonden, meestal van Maria, een engel of een heilige. Andere plaatsen werden bekend vanwege een of meer gevallen van wonderbaarlijke genezingen, of vanwege stigmata, een 'huilend' beeldje, of andere verschijnselen die mensen bovennatuurlijk voorkwamen.
Pelgrims
Voorbeelden van belangrijke bedevaartsplaatsen in het christendom zijn Rome (het Vaticaan), Fátima, Lourdes, Scherpenheuvel, Rocamadour, Santiago de Compostella, Kevelaer, Collevalenza, Assisi, Banneux, Jeruzalem en Bethlehem. Bedevaartgangers droegen schelpen of kleine medailles en beeldjes op hun kleding. Goedkope loden of tinnen pelgrimsinsignes, een pelgrimshoorn, eigenlijk souvenirs, worden bij opgravingen veel teruggevonden. Pelgrims die Jeruzalem bezochten plaatsten een palmtak op hun portretten en ook op hun grafsteen. In Dreischor in Zeeland is een dergelijke steen bekend met een leeg graf (Christus is immers opgestaan), twee palmtakken en een Jeruzalemskruis, zie foto hieronder.
Het Lied der Liefde
SAMENSPRAAK 10 HOOGLIED 1:3
Hopende: De zalving van de Middelaar wijst ons niet alleen op de verkiezing, maar ook op de bekwaam- making tot Zijn Middelaarswerk. De vorige keer hebben we iets gezegd over die verkiezing tot Zijn ambten. Hoe dierbaar wordt Hij daarin Zijn bruid, zodat we haar hebben horen uitroepen: “Uw oliën zijn goed tot reuk.” De Middelaar was er echter toe bekwaam om Zijn werk als Middelaar te doen, als Hij de menselijke natuur had aangenomen. Om Middelaar te kunnen zijn, moest Hij immers niet alleen God, maar ook mens zijn. Die menswording van Christus is dan ook een dierbare zaak voor de bruid, zodat ze ook daarom moet zeggen: “Uw oliën zijn goed tot reuk.” Uitziende: Zo mag ze Hem dus aanschouwen als gans bekwaam tot Zijn Middelaarswerk. Maar och vriend, om Hem zo in Zijn mensheid als die gans bekwame Middelaar te aanschouwen, moeten we Hem door het ware geloof tot onze zaligheid hebben leren kennen. Hij was als mens immers alle andere mensen gelijk. De ]oden zagen dan ook geen onderscheid tussen Hem en andere mensen. Maar Petrus zag wel onderscheid en gaf daarvan blijk als hij getuigde: “Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.” En Christus heeft toen tot hem gezegd: “Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is.” En toen Hij daar in die diepe vernedering en armoede in de kribbe lag, was het ook zo maar niet met het blote oog te zien dat deze menswording nu de bekwaammaking tot Zijn Middelaarswerk betekende. Maar de herders hebben dat wel mogen zien, alsook een Simeon en een Anna en allen die de verlossing in Jeruzalem verwachtten. En de wijzen uit het oosten brachten Hem goud, wierook en mirre. Vele verklaarders zien in die schatten ook een heenwijzing naar de drie ambten van de Middelaar. De Kerk krijgt Hem in ieder geval in die drie ambten toch zo nodig. Hopende: Zullen Zijn oliën goed tot reuk worden, dan moet men een ellendig, arm, blind, dwaas, onwetend, schuldig schepsel worden. Dan krijgen we Hem nodig als Profeet, Priester en Koning. Dan krijgen we Hem nodig als Profeet om onze onwetendheid te verlichten, als Priester om onze schuld te verzoenen en als Koning om ons te regeren en te beschermen. Dus ge ziet wel dat er over die oliën nogal heel wat te zeggen is. Uitziende: In welk een ruime en overvloedige mate is in die Middelaar alles te vinden wat een uitgeledigd en schuldig schepsel tot de zaligheid van node heeft. Op Christus rust de Geest zonder mate. Als vroeger de profeten, priesters en koningen tot hun ambten werden gezalfd, werd die zalfolie in een ruime mate over het hoofd uitgegoten. Maar die zalving was dan toch altijd met mate. Christus is gezalfd zonder mate. Hij is met de Heilige Geest gezalfd. Jesaja heeft van Hem gezegd: “En op Hem zal de Geest des Heeren rusten: de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des Heeren.” Hopende: Van deze oliën zegt de bruid dus dat zij goed tot reuk zijn. En hoe komt het nu dat de bruid dat zegt? Uitziende: Ik denk dat zij dat zegt, niet alleen omdat Hij in al die geestelijke gaven de bruid zo onmisbaar wordt, maar ook omdat zij door genade die zalving mede deelachtig wordt. Die zalfolie druipt af op de zoom Zijner klederen en dus op de leden Zijns lichaams. We hopen bij de overdenking van het tweede gedeelte van de tekst te horen dat Zijn Naam is als een olie die uitgestort wordt. Hopende: Juist vriend, zo komt ze erachter dat bij Jezus wijsheid, verstand, raad, sterkte, kennis en vreze des Heeren is te vinden. Men moet eerst als een onwetende door Hem verlicht zijn om te kunnen weten hoe Hij als die grote Profeet de Zijnen God tot wijsheid is geworden. En zo moet men Hem ook leren kennen tot rechtvaardigmaking, heiligmaking en volkomen verlossing, om te weten hoe bij Hem alle geestelijke gaven tot het leven en de zaligheid der Zijnen zijn te vinden. Uitziende: Maar wat heeft Gods lieve Geest dan toch een werk aan de mens om hem om die geestelijke gaven, die Christus de Zijnen schenkt, recht verlegen te maken! We hebben immers zelf altijd nog maar zoveel wijsheid, zoveel verstand, zoveel sterkte. Ja, we denken toch altijd nog wel dat er bij ons ook nog wel wat vreze des Heeren is te vinden. Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het, wie zal het kennen? Hopende: Och vriend, het is zo waar wat u zegt, want we kunnen klagen over de geesteloze tijd waarin we leven en over de weinige ware godsvreze die zich nog openbaart, maar zelf hebben we dan nog wel wat godsvreze. We zien altijd het gebrek daaraan maar bij een ander, maar zelf bezitten we nog wel wat god- zaligheid. Ik denk dat dit ook juist wel een van de oorzaken is van de geestledigheid in Gods Kerk. Daarom is het zo nodig dat die Geest ons maar steeds meer ontdekt en ontbloot, opdat we zien zullen hoe we die geestelijke gaven niet bezitten, maar uit Christus’ volheid moeten ontvangen. Zo maakt dus die Geest plaats voor de gaven des Geestes. Maar dit geschiedt nu altijd maar weer door een weg waarin wij het niet bekijken kunnen, dat we zó nu weer eens als een uitgeledigd en schuldig zondaar aan Christus’ voeten moeten terecht- komen, opdat die oliën weereens goed tot reuk voor ons zullen worden. En zullen die oliën nog eens goed tot reuk voor ons worden, dan moeten we weer begerig gemaakt zijn naar de ware zaligheid en bij vernieuwing betrekking op die kinderlijke vreze des Heeren, dus op die ware heiligheid, hebben gekregen. Daar is het dikwijls toch zover vandaan. Maar goed, we hopen daar nog wel wat meer van te mogen zeggen.
Terug naar Ds. F. Mallan Terug naar Ds. F. Mallan