Het Lied der Liefde
SAMENSPRAAK 10
HOOGLIED 1:3
Hopende: De zalving van de Middelaar wijst ons niet alleen op de verkiezing, maar ook op de bekwaam-
making tot Zijn Middelaarswerk. De vorige keer hebben we iets gezegd over die verkiezing tot Zijn ambten.
Hoe dierbaar wordt Hij daarin Zijn bruid, zodat we haar hebben horen uitroepen: “Uw oliën zijn goed tot
reuk.” De Middelaar was er echter toe bekwaam om Zijn werk als Middelaar te doen, als Hij de menselijke
natuur had aangenomen. Om Middelaar te kunnen zijn, moest Hij immers niet alleen God, maar ook mens
zijn. Die menswording van Christus is dan ook een dierbare zaak voor de bruid, zodat ze ook daarom moet
zeggen: “Uw oliën zijn goed tot reuk.”
Uitziende: Zo mag ze Hem dus aanschouwen als gans bekwaam tot Zijn Middelaarswerk. Maar och vriend,
om Hem zo in Zijn mensheid als die gans bekwame Middelaar te aanschouwen, moeten we Hem door het
ware geloof tot onze zaligheid hebben leren kennen. Hij was als mens immers alle andere mensen gelijk.
De ]oden zagen dan ook geen onderscheid tussen Hem en andere mensen. Maar Petrus zag wel onderscheid
en gaf daarvan blijk als hij getuigde: “Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.” En Christus heeft
toen tot hem gezegd: “Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar
Mijn Vader, Die in de hemelen is.” En toen Hij daar in die diepe vernedering en armoede in de kribbe lag,
was het ook zo maar niet met het blote oog te zien dat deze menswording nu de bekwaammaking tot Zijn
Middelaarswerk betekende. Maar de herders hebben dat wel mogen zien, alsook een Simeon en een Anna en
allen die de verlossing in Jeruzalem verwachtten. En de wijzen uit het oosten brachten Hem goud, wierook
en mirre. Vele verklaarders zien in die schatten ook een heenwijzing naar de drie ambten van de Middelaar.
De Kerk krijgt Hem in ieder geval in die drie ambten toch zo nodig.
Hopende: Zullen Zijn oliën goed tot reuk worden, dan moet men een ellendig, arm, blind, dwaas, onwetend,
schuldig schepsel worden. Dan krijgen we Hem nodig als Profeet, Priester en Koning. Dan krijgen we Hem
nodig als Profeet om onze onwetendheid te verlichten, als Priester om onze schuld te verzoenen en als
Koning om ons te regeren en te beschermen. Dus ge ziet wel dat er over die oliën nogal heel wat te zeggen is.
Uitziende: In welk een ruime en overvloedige mate is in die Middelaar alles te vinden wat een uitgeledigd en
schuldig schepsel tot de zaligheid van node heeft. Op Christus rust de Geest zonder mate. Als vroeger de
profeten, priesters en koningen tot hun ambten werden gezalfd, werd die zalfolie in een ruime mate over het
hoofd uitgegoten. Maar die zalving was dan toch altijd met mate. Christus is gezalfd zonder mate. Hij is met
de Heilige Geest gezalfd. Jesaja heeft van Hem gezegd: “En op Hem zal de Geest des Heeren rusten: de
Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des
Heeren.”
Hopende: Van deze oliën zegt de bruid dus dat zij goed tot reuk zijn. En hoe komt het nu dat de bruid dat
zegt?
Uitziende: Ik denk dat zij dat zegt, niet alleen omdat Hij in al die geestelijke gaven de bruid zo onmisbaar
wordt, maar ook omdat zij door genade die zalving mede deelachtig wordt. Die zalfolie druipt af op de zoom
Zijner klederen en dus op de leden Zijns lichaams. We hopen bij de overdenking van het tweede gedeelte van
de tekst te horen dat Zijn Naam is als een olie die uitgestort wordt.
Hopende: Juist vriend, zo komt ze erachter dat bij Jezus wijsheid, verstand, raad, sterkte, kennis en vreze des
Heeren is te vinden. Men moet eerst als een onwetende door Hem verlicht zijn om te kunnen weten hoe Hij
als die grote Profeet de Zijnen God tot wijsheid is geworden. En zo moet men Hem ook leren kennen tot
rechtvaardigmaking, heiligmaking en volkomen verlossing, om te weten hoe bij Hem alle geestelijke gaven
tot het leven en de zaligheid der Zijnen zijn te vinden.
Uitziende: Maar wat heeft Gods lieve Geest dan toch een werk aan de mens om hem om die geestelijke
gaven, die Christus de Zijnen schenkt, recht verlegen te maken! We hebben immers zelf altijd nog maar
zoveel wijsheid, zoveel verstand, zoveel sterkte. Ja, we denken toch altijd nog wel dat er bij ons ook nog wel
wat vreze des Heeren is te vinden. Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het, wie zal het
kennen?
Hopende: Och vriend, het is zo waar wat u zegt, want we kunnen klagen over de geesteloze tijd waarin we
leven en over de weinige ware godsvreze die zich nog openbaart, maar zelf hebben we dan nog wel wat
godsvreze. We zien altijd het gebrek daaraan maar bij een ander, maar zelf bezitten we nog wel wat god-
zaligheid. Ik denk dat dit ook juist wel een van de oorzaken is van de geestledigheid in Gods Kerk. Daarom
is het zo nodig dat die Geest ons maar steeds meer ontdekt en ontbloot, opdat we zien zullen hoe we die
geestelijke gaven niet bezitten, maar uit Christus’ volheid moeten ontvangen. Zo maakt dus die Geest plaats
voor de gaven des Geestes. Maar dit geschiedt nu altijd maar weer door een weg waarin wij het niet bekijken
kunnen, dat we zó nu weer eens als een uitgeledigd en schuldig zondaar aan Christus’ voeten moeten terecht-
komen, opdat die oliën weereens goed tot reuk voor ons zullen worden. En zullen die oliën nog eens goed tot
reuk voor ons worden, dan moeten we weer begerig gemaakt zijn naar de ware zaligheid en bij vernieuwing
betrekking op die kinderlijke vreze des Heeren, dus op die ware heiligheid, hebben gekregen. Daar is het
dikwijls toch zover vandaan. Maar goed, we hopen daar nog wel wat meer van te mogen zeggen.