Het troostboek voor de Christen
De enige Middelaar.
Zondag 6.
Welk een verblijdende mededeling was het, die Andreas aan Petrus kon doen, als hij tot hem zeide: ,,Wij
hebben gevonden de Messias; het welk is, overgezet zijnde, de Christus.” …
… Deze Andréas nu was de broeder van Simon Petrus. Hij werd ertoe gebruikt om ook zijn broeder Simon
Petrus tot Jezus te brengen. Hij leidde hem tot Jezus. Maar eerst deed hij hem die verheugende mededeling
horen: ,,Wij hebben gevonden de Messias; hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus.” De naam Messias is de
Hebreeuwse naam van de Middelaar. De naam Christus is diezelfde naam in het Grieks. Andréas mocht zeggen,
dat hij Hem gevonden had. Hij had Hem gevonden, naar Wiens komst de vaderen met een groot verlangen
hadden uitgezien. De Christus, de gezalfde Middelaar, de ware Middelaar dus, Die door de Vader was verkoren
en beloofd en in de wereld gezonden zou worden, had hij mogen vinden. Als de Christus is Hij de Gezalfde des
Vaders tot Zijn drie Middelaarsambten. Zo krijgt Zijn kerk Hem nodig, als Profeet, als Priester en als Koning.
Andréas mocht zeggen dat hij Hem gevonden had. Dit vinden is een verblijdend vinden. Het is een vinden van
een Persoon Die onmisbaar is geworden voor de ziel. Bij het volk der Joden was er nog wel een Messias-
verwachting, maar men verwachtte over het algemeen geen Messias Die men voor zijn ziel nodig had tot zalig-
heid. Daarom was er ook geen blijdschap over Zijn komst, gelijk als bij Zijn ware volgelingen.
Wel hebben Zijn ware volgelingen ook nog te veel een verwachting gehad aangaande een aards koninkrijk dat
de Messias op zou richten, maar toch zijn zij door het ware geloof aan Hem verbonden geworden. Zo hebben zij
zich ook niet gestoten aan Zijn vernederde staat gelijk het Jodendom zich daaraan heeft gestoten. Zij hebben in
Hem gezien wat met natuurlijke ogen nooit in Hem is te aanschouwen. Met een onuitsprekelijke blijdschap in
zijn ziel mocht dus Andréas tot Petrus zeggen: ,,Wij hebben gevonden de Messias; hetwelk is, overgezet zijnde,
de Christus.”
Andréas had Zijn profetisch onderwijs mogen ontvangen, want als hij Jezus was gevolgd, had Jezus hem tot Zich
genomen en was hij die dag bij Hem gebleven. Hij heeft toen uit Zijn mond en van Zijn gezegende lippen de
woorden der zaligheid mogen beluisteren. En zeer opmerkelijk lezen we dan zo: ,, en het was omtrent de tiende
ure.”
Welk een onvergetelijk ogenblik wordt dat toch in het leven ! Nooit zal men het kunnen vergeten hoe men tot de
kennis van die Persoon gekomen is. Men zal ook niet kunnen vergeten wat daaraan is voorafgegaan. Daarom is
dat vinden zulk een verblijdend vinden. De ziel zal bij dat vinden vol verwondering zijn. Bij zulk een verblij-
dend vinden van die Persoon hebben we u thans met de hulp des Heeren nader te bepalen. Uw aandacht wordt
daartoe gevraagd voor de 6e zondagsafdeling van onze Heidelbergse Catechismus…
…In de vorige zondag zijn we er dus reeds op gewezen, dat alleen zulk een Middelaar verlossen kan, Die tege-
lijk waarachtig God en ook een waarachtig en rechtvaardig mens is. Nu wordt ons in aansluiting daarop in deze
zondag allereerst gevraagd: ,,Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mens zijn ?” Allereerst moet Hij
dus waarachtig mens zijn. Waarachtig mens te zijn, wil zeggen: ziel en lichaam te hebben en te behoren tot ons
menselijk geslacht. Dat de Middelaar zo waarachtig mens zou zijn, vorderde de gerechtigheid Gods. Het ant-
woord zegt ons; ,,Omdat de rechtvaardigheid Gods vorderde, dat de menselijke natuur, die gezondigd had, voor
de zonde betaalde." Zo houdt de onderwijzer in dit antwoord toch ook nog vast aan die gerechtigheid Gods,
waarover hij in de vorige zondagen ook steeds gesproken heeft. God stapt van Zijn recht niet af in het zaligen
van de zondaar. Het moet ons dan ook wel opvallen, dat de onderwijzer met de verwisseling van het leerstuk der
ellende met dat der verlossing zomaar niet overspringt van de rechtvaardigheid op de barmhartigheid Gods.
Door aan de rechtvaardigheid Gods vast te houden, kan ons ook juist te rijker de grootheid van Gods barmhar-
tigheid voor ogen worden gesteld in de aanwijzing van die enige Middelaar, Die voor de zonden heeft moeten
betalen. Geen verlossing was er mogelijk dan door die weg die God in Zijn eigen geliefde Zoon geopend heeft.
Het grote wonder wordt ons daarmee dus gepredikt, dat God Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, opdat een
diep gevallen en verloren zondaar zou kunnen worden verlost.
De Zoon van God moest daartoe waarachtig mens worden. In de menselijke natuur was de zonde bedreven en
in de menselijke natuur moest dan ook voor de zonde worden betaald. En waar de zonde bedreven was in ziel
en lichaam, moest ook in ziel en lichaam de straf op de zonden worden gedragen. De Middelaar heeft ook in de
ziel geleden, want in de hof van Gethsémané heeft Hij geklaagd: ,,Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe.
”Dit lijden is het zwaarste lijden voor de Middelaar geweest, wat we bij de behandeling van zondag 15 nog
nader hopen te beluisteren. Geen engel kon dus voor de zonden betalen, want een engel heeft geen ziel en
lichaam..
…Maar Hij moest niet alleen waarachtig mens zijn; Hij moest ook rechtvaardig mens zijn. Rechtvaardig mens
moest Hij zijn, omdat een mens, zelf een zondaar zijnde, niet voor anderen kon betalen, zoals in het antwoord
wordt gezegd. Rechtvaardig mens wil immers zeggen: zonder zonde te zijn. Als we de menswording van
Christus overdenken, is dit ook juist het grote wonder dat onze aandacht vraagt, dat Hij de menselijke natuur
uit Maria heeft aangenomen, zonder zonde. Hij is ontvangen van de Heilige Geest. Gods recht kon geen zondaar
tot borg toelaten. Ook moest de menselijke natuur in de allernauwste vereniging gebracht worden met de
Goddelijke natuur, wat niet mogelijk was, als de menselijke natuur niet zonder zonde was geweest. Hoe had Hij
ooit voor de zonden van anderen kunnen betalen, als Hij zelf zonde had gehad ? Hij had dan voor Zijn eigen
zonden moeten betalen, dus nooit had Hij de zonden van anderen op Zich kunnen nemen.
Als rechtvaardig mens is er Oud-Testamentisch al op Hem gewezen, als er bijvoorbeeld aan het paaslam geen
gebrek mocht zijn. Ook de andere offeranden moesten zonder gebrek zijn. De apostel spreekt van Christus als
een onbestraffelijk en onbevlekt Lam. Deze Hogepriester is heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de
zondaren, en hoger dan de hemelen geworden. Hij is blank en rood en draagt de banier boven tienduizend. Hij
heeft geen onrecht gedaan en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden. Wat in het Middelaarswerk zulk een
dierbare zaak wordt, dat is, dat Hij, zonder zonde, voor de zonden van anderen zo duur heeft moeten boeten.
Hij is met de misdadigers gerekend. Hij moest betalen en wedergeven wat Hij niet geroofd had. Om de over-
treding Zijns volks is de plaag op Hem geweest. Jesaja 53 spreekt in het bijzonder zo dierbaar over dat borg-
tochtelijk werk, zoals Hij, Zelf zonder zonde zijnde, de straf voor de overtreders heeft moeten dragen. En als
het recht Gods van Hem eiste voor de ongerechtigheid Zijns volks, dan werd Hij verdrukt, maar Hij deed Zijn
mond niet open. Hij kon zeggen: ,,Wie van ulieden overtuigt Mij van zonde ?” Als de vlekkeloos Heilige krijgt
Gods volk Hem te aanschouwen en zo wordt Hij voor Zijn volk ook zo gans beminnelijk…
…Als de goede Herder kon Hij niet alleen zeggen: ,,Ik stel Mijn leven voor de schapen”, maar ook: ,,En Ik geef
hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid.” Zo droeg Hij de dood weg en
schenkt ons het leven terug. Door Hem ontvangen we weer een gerechtigheid waarmee we voor God bestaan
kunnen. Hij is niet bezweken op de weg die Hij gaan moest. Een bloot schepsel zou bezweken zijn onder het
dragen van de volle last van de eeuwige toorn Gods. Een Middelaar die alleen mens geweest was, had nooit
kunnen uitroepen: ,,Het is volbracht !” Maar Christus heeft dat wel kunnen uitroepen aan het kruis. Hij heeft
kunnen zeggen: ,,Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen.”
Door deze Middelaar kunnen we dus alleen verlost worden. Die kon niet alleen de zaligheid volkomen verdie-
nen, maar kan ons die door Hem verworven zaligheid ook toepassen. Als we onze aandacht hebben te geven aan
de betekenis van de naam Jezus, hopen we daar ook nog wat uitvoeriger op in te gaan. De Middelaar is dus
tezamen waarachtig God en waarachtig en rechtvaardig mens. De naturen van de Middelaar zijn op het aller-
nauwst verenigd tot één Persoon…
…Maar men acht vanzelf zulk een bevindelijke kennis van onze ellende en zulk een plaatsmaking voor een
Middelaar, Die God en mens in één Persoon is, geheel onnodig. Men denkt daarbuiten wel in zulk een Jezus te
kunnen geloven tot zijn zaligheid. Het tegendeel blijkt echter wel, als men nu al weer zover gekomen is dat
men van geen maagdelijke geboorte meer wil weten. Men komt echter op deze wijze steeds meer openbaar.
Maar ook tegelijk blijkt hieruit, dat er voor de kennis van die enige Middelaar plaats moet komen in ons hart.
We kunnen wel denken dat we het wel weten dat we zo ellendig zijn door onze val, maar we weten niet hoe
ellendig we zijn. Ook weten we niet, dat alleen zulk een Middelaar ons maar verlossen kan, Die waarachtig God
en waarachtig en rechtvaardig mens is. We hebben het nu echter nagegaan, hoe er voor de kennis van zulk een
Middelaar plaats gemaakt wordt in het hart. Dat gaat niet buiten de kennis van Gods rechtvaardigheid om. Zo
wordt de zondaar er dus volkomen van overtuigd welk een Middelaar hem alleen verlossen kan. Geen wonder
dat hij er nu begerig naar wordt om zulk een Middelaar te leren kennen. Zou er zulk een Middelaar zijn ? En
Wie is die Middelaar ?...
Toepassing.
Dit is dus de van God geschonken Middelaar. Het werd ons door de onderwijzer in deze zondag gezegd, dat Hij
ons van God geschonken is tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en tot een volkomen verlossing. Zulk
een Middelaar wordt dierbaar voor een ziel die zich waarlijk schuldig heeft leren kennen tegenover een heilig en
rechtvaardig God. Die heeft gezien dat er van ’s mensen zijde geen weg tot verlossing meer te vinden was, want
de verlossing van die ziel was te kostelijk. Het rantsoen was aan God niet te geven. Maar zo zag men van Gods
zijde ook geen verlossing meer, want God kan van Zijn recht geen afstand doen. Van welke kant moest dan de
verlossing komen ?
Nu is ons echter in deze zondag een Middelaar voorgesteld, Die ons van God geschonken is. De beledigde Partij
heeft Zelf de hand der verzoening uitgestoken. Dat wordt het wonder voor de ziel. ,,God was in Christus de
wereld met Zichzelf verzoenende.” De Middelaar is van God uitgegaan. Zo moeten we Hem leren kennen. Van
Zijn discipelen heeft Hij in Zijn hogepriesterlijk gebed gezegd: ,,en zij hebben waarlijk bekend, dat Ik van U
uitgegaan ben.” Dat is dus het kenmerkende van het oprechte werk des Geestes in de plaatsmaking voor en in de
kennis van de Persoon des Middelaars…
…En nu wordt u die Persoon nog aangewezen en nog aangeprezen. Welk een belangrijk onderwerp heeft toch in
deze zondag onze aandacht gevraagd ! Hoe gewichtig zijn toch die eerste zondagen van de Catechismus ! Deze
zondagen houden ons voor, waar het voor een ieder onzer ter zaligheid op aankomt. We zijn gewezen op een
ware Godskennis, op een ware ellendekennis en op een ware Christuskennis. En nu hebben we uit deze zon-
dagsafdeling mogen beluisteren, hoe er voor een gans schuldig en verloren mensenkind een weg ter verlossing
in die Middelaar geopend is en hoe Hij Zich nu ter zaligheid doet kennen. Hoe vreselijk echter, als we op zulk
een zaligheid nimmer acht zullen geven en als we die Persoon des Middelaars nooit nodig zullen krijgen. Het
zal nog een hel in de hel uitmaken, dat ons zulk een Middelaar gepredikt is en dat we Hem nimmer hebben leren
benodigen…
…En ten slotte, Hij is Zijn volk ook tot een volkomen verlossing van God geschonken. Wanneer zal men die
volkomen verlossing door Hem verkrijgen ? Bij de dood ? Zeker, de zaligheid der ziel zal van stonde aan bij het
sterven onuitsprekelijk zijn. En toch . . . de volkomen verlossing zal de kerk eerst recht verkrijgen in die grote
dag aller dagen, als die Middelaar in Zijn volle heerlijkheid verschijnen zal en gezien zal worden op de wolken
des hemels en als dan ook het lichaam zal worden opgewekt, om Zijn heerlijk lichaam gelijkvormig te zijn. Bij
de dood verkrijgt men wel een volkomen zaligheid naar de ziel, maar het lichaam gaat nog het graf in en moet
alzo nog de dienstbaarheid der verderfenis onderworpen zijn. Straks in de dag der opstanding echter, zal dat
lichaam onverderfelijk en onsterfelijk uit het graf verrijzen en weer met de ziel verenigd zijn, zodat men dan die
Middelaar ook met lichamelijke ogen zal mogen aanschouwen en zo zullen dan ook beide, ziel en lichaam,
eeuwig in dienst gesteld worden in die volkomen zaligheid ter verheerlijking Gods.
Amen.