BIJNA TE LAAT
Enige tijd geleden stond in de couranten het bericht, dat in Frankrijk van kerkelijke zijde nogal
bezwaar gerezen is tegen de ook daar voorgenomen maatregelen tegen de Joden. Het is ons niet
bekend of thans in de Franse couranten het bericht heeft gestaan, dat nu ook enige Nederlands
kerken bij de Rijkscommissaris een adres hebben ingediend tegen deze maatregelen. Maar het is
ons wel bekend, dat op de maandagmorgen, nadat de kerk was medegedeeld, dat een stap bij de
Rijkscommissaris was gedaan, er op de redactiebureaus van de Nederlandse couranten een verbod
lag om ook maar iets omtrent de afkondiging op de vorige zondag te publiceren. En het is ons ook
bekend, dat deze Kerken niet de enige zijn geweest, die bij de bezettende macht bezwaar hebben
gemaakt tegen deze schending van het volkenrecht. Ook 240 van de 5 à 600 Nederlandse hoogleraren,
alsmede 1700 van de 2500 Leidse studenten hebben aan Dr. Seyss Inquart geschreven, dat de vijand
zich niet aan zijn beloften hield – al hebben zij dat natuurlijk met andere woorden geschreven.
Maar- waar blijft de rest van Nederland? Het is waar, de Nederlandse Unie heeft ons verrast door
ondubbelzinnig uit te spreken , hoe haar standpunt in deze kwestie is. Op tal van andere punten
laat zij ons voor en na in het duister omtrent haar eigenlijke bedoelingen. In vele opzichten neemt
zij bedenkelijk de kleur aan van haar omgeving. Maar op dit éne punt heeft zij gelukkig klare wijn
geschonken, en maar een héél klein beetje water in die wijn gedaan door te zeggen, dat de maatregelen
tot nog toe gematigd waren. Als de Unie op dit éne punt goed blijft, kan zij misschien op een aantal
andere punten ook nog wel beter worden.
Maar- waar blijft de rest van Nederland? Waar blijven de organisaties en bonden, de verenigingen en
genootschappen, die nog geen eenhoofdige nationaal-socialistische “leiding” gekregen hebben?
Wat adviseren de verenigingen , die door haar leden met zoveel woorden om advies worden gevraagd?
Moet de verklaring, dat men al of niet van Joodsen bloede is, nu getekend worden of niet? Moeten wij
zeggen: het is wel ellendig, maar wij worden helaas gedwongen, en misschien duurt het ook maar kort?
Of moesten wij hier als één man niet alleen maar protest aantekenen, maar ook eenvoudigweg om des
gewetens wil weigeren op onbehoorlijke vragen te antwoorden?
Wij moeten de dingen niet mooier voorstellen dan zij zijn. Wij doen het beste om maar eerlijk toe te
geven: wij hebben één slag verloren. Het is waar, dat het adres van de 240 professoren de Duitsers
onaangenaam is. Maar het gaat er niet om- en daar ging het ook de professoren niet om- de Duitsers
onaangenaam te zijn. Het gaat er om dat het Nederlandse volk zich in deze tijd goed houdt; dat het blijk
geeft een geweten te hebben; dat het niet bereid is het hele verschil tussen goed en kwaad te laten
verdonkeremanen door het eentonige gepraat over het nieuwe Europa en de historische perspectieven,
die er thans voor Nederland heten te worden geopend. Wanneer onze “intrede in de geschiedenis”
gekocht moet worden tegen de prijs van een goed geweten, dan is het duizend maal beter, dat wij uit
“de geschiedenis” verdwijnen, dan dat wij ons geweten verkopen.
En nu moeten wij erkennen: terzake van de verklaring omtrent de samenstelling van ons bloed zijn
wij te laat, en hebben de slag verloren. Verreweg de meesten van ons zijn gedachteloos geweest.
Onnadenkend hebben wij de formulieren ingevuld, zonder ons af te vragen, of het misschien ook
verkeerd was wat wij deden. Wij hebben het wel vervelend gevonden, dat wij dit moesten doen; wij
hebben het zelfs schandelijk gevonden, dat men in openlijke schending zowel van zijn eigen beloften
als van het landoorlogsreglement dit van ons vroeg. Maar wij hebben ons niet of nauwelijks gerealiseerd,
dat wij, alleen al door de verklaring af te leggen, tot op zekere hoogte medeplichtig komen te staan aan
de maatregelen tegen de Joden. Wanneer als één man allen, die het formulier moesten ondertekenen, de
ondertekening hadden geweigerd, was het de Duitsers eenvoudig onmogelijk geweest, hun praktijken
hier te importeren. Wij moeten eerlijk bekennen: daarvoor is het nu te laat.
Enkelen onzer hebben zich wat meer zorgen gemaakt. Zij hebben begrepen, dat hier de grondslagen van
het christelijk geloof en van de menselijkheid worden aangetast. Zij hebben ingezien, dat wie tekent
daarmee de zuiverheid van zijn geweten prijsgeeft. Toen hebben zij zich in verbinding gesteld met hun
bestuur, met hun organisatie, met hun vereniging. Daarvan hebben zij weinig genoegen beleefd. Men
vond hen lastig en vervelend; men zei, dat zij zich bemoeiden met dingen, die hun niet aangingen. Of
men verklaarde, dat men het eigenlijk met hen eens was, maar dat iedereen tekende, en dat zij dus ook
maar moesten tekenen; men erkende, dat men zelf ook met de kwestie zat, maar dat het in dit stadium
nog niet zo ernstig was. Een christelijke onderwijs-organisatie heeft het zelfs bestaan, te antwoorden,
dat men toch ook bij de tienjaarlijkse volkstelling zonder bezwaar zijn godsdienst invulde! Zo zijn de
enkelen, die zich wèl hebben afgevraagd, of dit zomaar kon en mocht, door hun besturen en organisaties
in de steek gelaten. Wat bleef hun toen anders over, dan in vredesnaam ook maar te tekenen?
Er is één lichtpunt. Het kerkelijk rekest heeft publiciteit gekregen door de afkondiging in de godsdienst-
oefening. Het kwam niet in de courant, maar het is van mond tot mond gegaan. In binnen- en buitenland
weet men ervan, dat tenminste zes van de zevenenveertig bij de Nederlandse Regering bekende kerk-
genootschappen de maatregelen tegen de Joden niet zonder een woord van christelijk getuigenis hebben
laten passeren. Lang en door velen is er uitgezien of de kerk niets zou doen of zeggen. Het heeft
bevrijdend gewerkt, dat nu enige Kerken inderdaad iets gezegd en gedaan hebben.
Het werd ook hoog tijd. Wie enigermate van nabij de kerkelijke methode van werken kent, zal er de
kerkelijke autoriteiten geen verwijt van maken, dat het getuigenis pas zo laat gekomen is, bijna te laat.
Met het oog op het al-of-niet invullen van de formulieren, die ons geweten moeten helpen verduisteren,
is ook het kerkelijk getuigenis te laat gekomen. Want de invulling en ondertekening heeft over vrijwel
de gehele linie reeds plaats gehad. Er is nog maar een enkel punt overgebleven, waarop het principiële
bezwaar ook door een duidelijke en volstrekte weigering in de praktijk kan worden gebracht. Want daar
gaat het op het ogenblik om: dat wij het als Christenen en als Nederlanders niet bij woorden en getuige-
nissen zullen laten, maar dat wij in de p r a k t ij k zullen bewijzen, dat het ons met onze woorden en
getuigenissen ernst is.
Daarom mochten wij wel wensen, dat de Kerken niet zo ontzettend correct waren gebleven, dat wil
zeggen correct naar wereldse maatstaven. De Kerken hebben een adres ingediend bij de rijkscommis-
saris, en vier van de zes hebben daarvan mededeling gedaan aan de gemeente.
Correcter kan het niet. Maar wat moet nu een arm Christenmens, die met zijn geweten in de knel zit?
Die zegt: volgens mijn Kerk zijn ,,uit beweegredenen van barmhartigheid en op gronden aan de Heilige
Schrift ontleend" de Jodenmaatregelen in strijd met alles wat ik als Christen geloof en als mens gevoel.
Ik geloof, dat mijn Kerk daar gelijk in heeft. Want als ik in mijn Bijbel lees, dan vind ik daar ook, dat
de heidenen niet aan het oude volk van God mogen raken. Maar moet ik nu tekenen of niet tekenen?
Moet ik helpen, het de heidenen gemakkelijker te maken, de Joden in Nederland in het vizier te krijgen?
Of moet ik zeggen, wat in een Kerkblad gestaan heeft (en hier uit het geheugen, dus ietwat vrij, wordt
aangehaald): ,,Eer vergete mijn rechterhand zichzelve, dan dat ik een verklaring onderteken, dat ik niet
van Joodsen bloede ben, waarbij ik dus verklaar: Gij, Heere Jezus, zijt wel van Joodsen bloede geweest,
maar ik gelukkig niet, en daarom kan ik mijn betrekking houden.”
Wij mochten wel wensen, wij hebben er als gekwelde en geknechte gewetens recht op, dat de Neder-
landse Kerken ons uit beweegredenen van barmhartigheid en op gronden aan de Heilige Schrift ontleend
christelijke raad geven. Moet ik tekenen of niet tekenen? Het gaat om de praktijk! Help mij, Kerk van
Nederland!
Want ik weet, dat het u niet begonnen is om de Duitsers onaangenaam te zijn; dat het u niet begonnen is
om een werktuig van het groeiende nationale verzet tegen de ,,nieuwe ordening” te wezen. Ik weet, dat
het er u niet om begonnen is, u met politiek te bemoeien, voorzover die politiek een zuiver technische
aangelegenheid is, die ons niet in conflict kan brengen met de gehoorzaamheid aan onze Heiland. Ik weet,
dat het u, Kerk van Nederland, te doen is om de boodschap, die de heilige God aan u heeft toevertrouwd.
Ook tegenover de rijkscommissaris hebt gij u immers beroepen op gronden aan de Heilige Schrift
ontleend? Maar ik sta u nader dan de rijkscommissaris. Hij heeft om uw getuigenis niet gevraagd -
ik zal u altijd dankbaar blijven, dat gij het hem desalniettemin ongevraagd hebt doen toekomen.
Maar ik sta u nader, Want ik ben Nederlands kerklid. Ook voor mij, ja allereerst voor mij en mijns
gelijken, en dan ook voor het gehele Nederlandsche volk, en eindelijk voor ,,de vreemdeling die in uwe
poorten is”, heeft de Schepper en Verlosser van hemel en aarde u een boodschap toevertrouwd.
Aan de vreemdeling hebt gij die nu doorgegeven op gezag van God - en de zegen van God zal aan uw
woord niet onthouden worden. Maar ik sta u nader dan de vreemdeling. Wat is de boodschap, die onze
Heere u voor mij gegeven heeft? Moet ik tekenen of mag ik ,,uit beweegredenen van barmhartigheid en
op gronden aan de Heilige Schrift ontleend” de ondertekening alleen maar weigeren? Op deze vraag kan
de Kerk van Nederland mij geen antwoord geven. Daarvoor is het te laat. Velen, die pas achteraf hebben
ingezien, dat zij gedachteloos hebben getekend, en anderen, die van het begin af moeilijkheden met hun
geweten hebben gehad, alsmede de ta1lozen, die zelfs nu nog niet tot het inzicht zijn gekomen, dat zij
lichtvaardig hebben gehandeld, zullen op dit punt van hun Kerk geen bijbelse voorlichting meer krijgen.
Wij zijn dus in dit opzicht geslagen. Maar dat mag niet betekenen, dat wij nu ook voorgoed verslagen
zijn. Wij moeten ons niet ontveinzen, dat de situatie veel moeilijker geworden is, doordat wij op het
eerste punt geslagen zijn. Het was immers mogelijk geweest, dat de Duitsers met hun onwettige formu-
lieren op een algemene en volstrekte weigering waren gestuit. Dan was de uitvoering van hun goddeloze
maatregel vooreerst niet mogelijk geweest. Maar dat is nog niet het voornaamste. Het voornaamste is,
dat het Nederlandse volk althans op een zéér aangelegen punt een zuiver geweten had gehouden. Dat
zijn wij voor een gedeelte kwijt. Daar moeten we ook geen doekjes om winden.
Het zijn loze uitvluchten om te zeggen, dat dit nog niet zo ernstig is, dat het nu nog maar om een
inlichting gaat, want de inlichting hééft dan toch maar ten gevolge, dat er geen Joden meer benoemd
of bevorderd mogen worden! Hoe men het ook bekijkt. Wij hebben een slag verloren, en wel in een
van de meest principiële kwesties, die wij ooit met deze beginselloze Duitsers krijgen zullen.
Wij hebben een slag verloren. En wij moeten goed inzien, dat de volgende alleen al uitwendig
gesproken veel en veel moeilijker wordt. Nu ging het om een algemene maatregel. Daar was het
mogelijk geweest een algemeen verzet te bieden, als wij maar tijdig de koppen bij elkaar gestoken
hadden om ons ,,in Nederlandse zin” en “op gronden aan de Heilige Schrift ontleend" te beraden; als
wij ons maar als Christenen en als Nederlanders als één man gedragen hadden op een punt, waarover
wij het allen eigenlijk zonder argumenten toch al eens waren. Het gaat om de praktijk! Het zal ons niet
helpen, dat wij een unie vormen, die praat (en dan nog zo dikwijls onzin praat), als wij niet die dingen
doen, die voor ons allemaal zonder meer vanzelfsprekend zijn, en die dingen weigeren, waarvan wij
allemaal zonder discussie het gevoel hebben, dat zij ongeoorloofd zijn. Wij hadden deze slag niet
behoeven te verliezen. Als wij maar, in vertrouwen op God en rekenend op elkaar, hadden gedaan, wat
wij schuldig waren te doen.
De volgende slag wordt moeilijker. Nu komt natuurlijk het ontslag aan personen ,,van Joodse bloede".
Of zij in hun ambt of betrekking misschien uitmuntende dingen hebben gepresteerd, zal niet worden
gevraagd. Of zij met God en met ere hun werk hebben waargenomen, doet niet ter zake. Of er ook maar
iemand van onbesproken arische herkomst gevonden kon worden, die hen goed kan vervangen, is van
geen betekenis. Zij gaan eruit! Zij nemen immers volgens de ,,nieuwe orde” een geheel verkeerde plaats
in ,,de geschiedenis” in. En Dr. v.d. Vaart Smit, die jaren geleden wel eens op een preekstoel heeft
gestaan, heeft geschreven, dat de Joden met Gods hulp van die verkeerde plaats verdreven moeten
worden. Zij gaan eruit - daaromtrent moeten wij ons niet de flauwste illusies maken. Zij gaan eruit en
zij gaan eraan. Dat wordt moeilijker dan de ondertekening van de verklaring. Want nu is een algemeen
verzet bijna onmogelijk geworden. Er zijn namelijk slechts weinig personen van Joodsen bloede in
openbare betrekkingen. Het aantal instanties en besturen, dat zich tegen het wederrechtelijk
ontslag van deze mensen moet verzetten, is niet zo groot. Het is een kwestie van hier en daar. Een
algemene weigering van een algemene maatregel kan effect hebben. Men kan niet ineens alle mensen
door andere mensen vervangen.