De laatste preek van Ds. P. op den Velde, gehouden op zondagavond 18 januari 1976 in de
Chr. Geref. Kerk te Zierikzee.
Vanmorgen, gemeente, hebben wij getracht iets van Christus te zien, aan wie werkelijk alle machten onder-
worpen zijn. En wat toen gold vóór Zijn opstanding, dat geldt ná Zijn opstanding nog veel meer; wij zien
Jezus met eer en heerlijkheid gekroond en wij geloven dat àlle dingen aan Hem onderworpen zijn.
Alleen, we zien het nog niet. We gelóven het.
Wat we zien is: de duivel is oppermachtig; de dood is oppermachtig, en noem maar op. Dat zién we, dat
ervaren we. Maar wij geloven: aan Christus zijn alle dingen onderworpen.
Maar wij geloven van die Heiland nog méér, namelijk, dat Hij, de Here gedurende korte tijd, zélf onder-
worpen was aan de macht, aan het lijden des doods. En dat Hij door de genade van God, zoals in Hebreeën
2 vers 9 heet, voor àl Zijn volk de dood gesmaakt heeft.
Daar willen we vanavond over nadenken. Over de dood van Christus, en over wat daarmee samenhangt:
Zijn begraven worden en Zijn nederdalen ter helle.
De dood van Christus en de vrucht daarvan . . . . .
Ja, de catechismus gaat voort met de lezing van de twaalf artikelen. Woord voor woord wordt ter hand
genomen en bekeken.
Verleden week bekeken we die woorden: De Here heeft geleden onder Pontius Pilatus en is gekruisigd.
Nu vraagt de catechismus aandacht voor die drie volgende woorden in de twaalf artikelen: Hij is gestorven,
begraven, nedergedaald ter helle.
En die drie woorden worden uitgelegd opdat wij hun betekenis proeven zouden.
Om nu met het laatste woord te beginnen, wat de catechismus belijdt aangaande dat ,,nedergedaald ter helle”,
dat is van A tot Z waar. Christus heeft inderdaad onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en
helse kwelling gedragen, de ganse tijd Zijns levens, maar inzonderheid aan het kruis. En Hij heeft dat gedaan,
opdat Hij Zijn volk van de helse benauwdheid en pijn verlossen zou.
Maar het is niet helemaal correct van de catechismus om deze belijdenis vast te knopen aan dat woord uit
de twaalf artikelen: nedergedaald ter helle! Want die woorden bedoelen oorspronkelijk, dat de Here is afge-
daald in het dodenrijk en dat Hij gedurende een zekere tijd in de macht en onder het geweld van de dood
verkeerd heeft. Vandaar ook: gestorven, begraven, en begraven zijnde was Hij in de macht van de dood. U
weet zo langzamerhand, dat het woord ,,hel” in de statenvertaling en in het oude spraakgebruik van de
kerk tweeërlei betekenis had. Het kan soms betekenen het oord der eeuwige verschrikking, het kan soms
betekenen het dodenrijk.
We zongen vanmorgen: Ik lag gekneld in banden van den dood, daar de angst der hel mij alle troost deed
missen, en ieder nadenkend zanger of zangeres heeft toen begrepen, dat met ,,hel” niet begrepen werd:
,,hel”, zoals wij dat vaak gebruiken, maar dodenrijk, graflkui1, zijn in de macht van de dood.
En daarom, de uitleg van die zes woorden in de twaalf artikelen is deze: geleden onder Pontius Pilatus, dat
is de samenvatting van héél het lijden van Christus, en dan volgen enkele hoofdmomenten in dat lijden. Dan
volgen: veroordeeld, gekruisigd, gestorven, begraven, afgedaald in de grafkuil. En in dat alles, in die tota-
liteit, in dat alles heeft Christus de helse benauwdheid en de helse kwelling doorleefd. En die drie zaken:
gestorven, begraven, het zijn in de macht van de dood, horen er óók bij.
De Here Jezus heeft door de genade van God de volle straf op de zonde gedragen, en de volle straf op de
zonde is de dóód.
We herinneren ons het woord uit Genesis 3: Ten dage als gij daarvan eet zult gij den dood sterven en het
woord van Paulus: het loon op de zonde is de dood.
Christus heeft àlles voor Zijn rekening genomen, moést alles voor Zijn rekening nemen, wilde Hij althans
Zijn volk verlossen.
Hij is óók gestorven, begraven, en Hij, die de Here was, was onderworpen aan de dood . . . . ., lag in het
graf!
Dat was lijden voor Hem.
Op zichzelf genomen is sterven, begraven worden en in het graf liggen al erg.
Sterven is immers verbreking van het tijdelijke leven.
En begraven worden is immers ook overgegeven worden aan het verderf, aan de ontbinding, een overge-
geven worden aan de macht van de dood, opdat die zijn macht ten volle aan ons uitleve, zodat we tegronde
gaan, in de meest letterlijke zin van het woord te grònde gaan.
Hebreeën 2 zegt: dat is nu iets, waar de mens zijn hele leven bang voor is, en omdat hij daarvoor zijn hele
leven bang is, zijn hele leven door, met vrees voor de dood bevangen is, daarom is dit leven een slavernij,
een harde dienst.
Nu, ik moet toegeven, dat de moderne mens onder invloed van allerlei factoren tegenwoordig anders tegen
deze dingen aankijkt; want de moderne mens heeft niet veel meer over van het bijbelse levensgevoel, maar
wie nog iets van dat bijbelse levensgevoel in zich heeft, of door omgang met de Bijbel dat levensgevoel
steeds meer ontvangt, die weet van deze vrees voor de dood, voor dat verschrikkelijke, voor de vernietiging
van het leven, door God geschapen, geboren, ter wereld gebracht. De vernietiging daarvan, de dood, dat is
voor wie het bijbelse levensgevoel eigen is, ontzéttend.
Nu, Christus heeft dit alles doorleden.
En voor Hem was dat: lijden in de volle zin van het woord. Voor Hem was het veel zwaarder dan het voor
iemand op aarde ooit zal zijn. In de eerste plaats, omdat Hij peilde, ten volle doorleefde, wat er in dit alles
aan de hand was.
Dat doen wij niet. Daar zijn wij te bot voor. Daar is onze ziel te lomp voor. Wij voelen deze dingen niet fijn
genoeg aan.
Hij heeft gepeild, doorleden, in de volle zin van het woord. Hij heeft gesmaakt, zegt Hebreeën 2 vers 9, dat
wil zeggen: geproéfd, dat wil zeggen: die lijdensbeker teug voor teug opgedronken, leeggedronken.
Maar vooral was dit lijden voor de Here Jezus Christus zo erg, ik heb daar verleden week al op gewezen, en
ik moet daar nog even op terugkomen, omdat Hij daarin proefde de toorn van God . . . . . en dat is de hel!
Dat is de hel!
Er is een hel. Maar we moeten van die hel niet meer willen weten dan de Bijbel er van zegt. En de Bijbel
zegt er in feite slechts één ding van . . . . . de hel is daar, waar de toorn van God ten volle is. En de toom
van God, dat wil in de eerste plaats zeggen: de verberging van Gods vriendelijk aangezicht en de inhouding
van Zijn gunstbewijzen, zodat alle licht verdwijnt en het donker wordt . . . . . volstrekt donker . . . . .
En in de tweede plaats is het de openbaring van het goddelijk misnoegen, van Zijn misnoegen.
Zijn gramschap tegen zonde en ongerechtigheid.
Van die toorn belijden wij in de Dordtse leerregels, dat hij bitterder is dan de dood, ja, dat ís de dood, dat is
het bittere in de dood, dat is het eeuwige in de dood. Dat is de hel!
Nu, Christus heeft die dood in zijn volle, diepe, eeuwige zin, als openbaring van Gods toorn, als ontlading
van Gods toorn tegen de zonde, ten volle gesmaakt. Hij heeft die lijdensbeker teug voor teug leeggedronken.
Gestorven . . . . . de Here van allen moest Zijn hoofd buigen, opdat Hij geslagen zou worden door de dood.
Begraven . . . . . die mens, die Here van allen, begraven . . . . . en in de macht van de dood gegeven, de Here!
Wat een vernedering!
Hij heeft de dood gesmaakt, en zó alle gerechtigheid vervuld, alle straf gedragen.
Daarmee kom ik tot mijn tweede gedachte.
Niet vanwege éigen zonde stierf Hij, maar vanwege de zonde van Zijn volk.
Het was de genade Gods, dat Hij stierf aan het kruis, begraven werd en overgegeven aan het dodenrijk.
Gij . . . . , ik . . . . .behoorde dat te ondergaan!
Hij nam het voor Zijn rekening.
En door de genade van God mocht Hij het voor Zijn rekening nemen, opdat Zijn volk verlost zou worden
met een volkomen en eeuwige verlossing.
Daar op Golgotha, geliefden, dáár is de verlossing werkelijkheid geworden. Als God ons opzoekt in onze
godverlatenheid en duisternis, en ons brengt uit die vervreemding tot Christus Jezus, dan ontvangen wij
déél aan die verlossing, maar die verlossing zélf ligt op Golgotha. En het volk dat Christus mag leren toebe-
horen, bij Hem het leven mag leren zoeken en aan Hem zich mag leren overgeven, dat ziet naar Golgotha
en zegt: Daar is hét gebeurd.
Dat volk wijst niet naar énig moment in eigen leven, maar het wijst naar Golgotha.
Dát is de verlossing. Daar is het geschied.
Wilt u het gehele werk lezen, dan kunt u terecht bij het Gemeentearchief in het Gemeentehuis,
Laan van St. Hilaire, Zierikzee in de studiezaal. Het catalogusnr. is 0904 .
Openingstijden: maandag t/m vrijdag 9.00 – 17.00 uur.
Op donderdagavond van 18.00 – 21.00 uur vooraf aanvragen via 0111- 452320 of
via email: gemeentearchief@schouwen-duiveland.nl.