Morgendienst Renesse, gehouden in het Evangelisatiegebouw op 28 maart 1948.
Tekst: Joh. 20: 3-9
Geliefden in onze Here Jezus Christus,
Perst eens de bitt’re tegenspoed
des avonds mijn benauwd gemoed
tot naar gejammer en geklag;
nauw rijst des morgens vroeg de dag
of God verleent in plaats van lijden
weer stof tot juichen en verblijden.
Bitt’re tranen zijn er geschreid aan de avond van Goede Vrijdag, toen de speer in het lichaam van Jezus
drong en onomstotelijk zijn dood vaststond. Daar werd de hope Israëls in het graf geborgen en daarmee
worden alle verwachtingen afgesneden. Bitt’re tranen zullen geschreid zijn door des Heren moeder, die
naar het woord van de oude Simeon een zwaard door haar ziel voelde gaan, toen zij haar kind zag lijden
en sterven. Bitt’re tranen door de discipel die Jezus liefhad en die nu alleen de erfenis die hem was
opgedragen, te verzorgen had, nl. de moeder. Bitt’re tranen door de vrouwen, die tegenover de spelonk
gezeten, zien hoe het lichaam des Heren begraven wordt. Bitt’re tranen, ook door Simon Petrus die nu
niet meer weet tot Wie hij heen kan. Eenmaal heeft hij het geweten toen hij uitriep: Here, tot wie zullen
wij heengaan, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. Maar nu is ook deze weg afgesloten en juist
voor Petrus.
Maar God verandert de tranen in blijdschap. Hij verandert de droefheid in vreugde. Aan de avond zal er
geween zijn, maar in de morgenstond is er blijdschap. De blijdschap van Pasen, de blijdschap over de
opgestane, de hernieuwde hope. Pasen voor schuldige zondaren. Wat zal het Paasevangelie ons te
zeggen hebben, wanneer het niet meer is dan een verstandelijk feit dat wij geleerd hebben: Jezus is
opgestaan. Dit weten op zichzelf brengt nog geen blijdschap. Hoevele duizenden lopen aan het
Paaswonder voorbij en weten alleen dat het Pasen is omdat de kalender dit aangeeft, maar voor wie
verder Pasen niets anders te betekenen heeft dan een nieuwe herleving van de natuur. Maar ook
hoevelen die de betekenis van Pasen kennen, weten niets van de waarachtige blijdschap die geschonken
wordt aan schuldige mensenkinderen door de opstanding van Christus Jezus. Alleen voor allen wier
weeklacht en geschrei veranderd is in een blijde rei, zal het Pasen wezen: Gods Pasen en het Pasen der
ziel. Dat het woord van het Paasevangelie ons dit Pasen schenke, wanneer wij overdenken Joh. 20: 3-9:
Petrus dan ging uit, en de andere discipel, en zij kwamen tot het graf enz.
Dit Paasevangelie verkondigt ons:
1e. dat het van de Here is geschied.
2e. dat het door de discipelen is gezien.
3e. dat het op de schrift is gegrond.
Gemeente,
Petrus ging uit. Nee, het was nog niet op de volle, heerlijke boodschap der opstanding, dat Petrus
uitging. Het is nog maar op de mededeling van Maria Magdalena dat het graf leeg is en dat de Here wel
weggenomen is. Wonderlijk, diezelfde vrees die er heerste bij de vijanden van Christus, dat Jezus
weggenomen zou kunnen worden, diezelfde vrees leeft er nu in het hart van zijn discipel(inn)en. Deze
vrees had overpriesters en schriftgeleerden ertoe gedreven op de Sabbat naar Pilatus te gaan en een
wacht van hem te begeren bij het graf. Deze vrees doet de discipelen uitgaan om het lichaam van hun
geliefde meester te zoeken. Petrus ging uit. Wanneer deze boodschap niet gekomen was, was Petrus
waarschijnlijk binnen gebleven. Hij had genoeg om over na te denken. Hij komt er niet toe zoals de
vrouwen naar het graf te gaan. Maar Petrus moest er uit en ook de andere discipel. De naam van de
andere discipel wordt niet genoemd , maar uit bescheidenheid verzwijgt Johannes zijn naam altijd.
Petrus en Johannes moeten er uit. Hun gedachten worden op deze morgen in een andere richting aan
het werk gezet. Komt er misschien in hen iets boven van de woorden die Jezus gesproken heeft toen Hij
nog bij hen was? Evenals de vijanden van Jezus aan zijn woord gedachtig zijn geweest, kan dit ook bij de
discipelen het geval zijn. In ieder geval zij worden door deze boodschap uitgedreven. Zij gaan naar het
graf.
De Here handelt zachtkens met Zijn jongeren. Hij wil hun indachtig maken voordat Hij zichzelf aan hen
vertoont. Nee, de woorden van Christus over Zijn opstanding waren niet naar boven gekomen. Vele
woorden van Hem zullen ze zich herinnerd hebben en zij hebben wel met elkander gesproken over de
Meester zoals wij over een dierbare dode spreken. Herinnert ge nog wel dit en dat. Maar verder komt
het niet. Zij blijven binnen. Om op de derde dag naar het graf te gaan en de waarheid te zien van zijn
woord dat Hij zou opstaan komt bij hen niet op, ook niet bij de vrouwen die wel naar het graf gaan, maar
alleen om daar een dode de laatste eer te bewijzen. Terwijl de vijanden van Jezus nog in spanning de
derde dag verbeiden, omdat zijn woord wel eens waar kon zijn, slapen de jongeren nog. Uit de
geestelijke slaap zijn ze nog niet gewekt, nadat Jezus hen in Gethsémané uit de lichamelijke slaap gewekt
had. Deze twee discipelen gaan naar het graf. Is het leven van de mens niet gericht op het graf? Zijn onze
voeten niet altijd daarheen gericht? Het graf is immers in deze wereld het opgerichte teken van
menselijke schuld en zonde of dit nu erkend wordt of niet. Maar Petrus en Johannes gaan niet naar een
graf, zij gaan naar het graf. Ze worden gedreven naar het graf en wij zeggen: Het is van de Here geschied.
Worden wij daaraan telkens niet herinnerd in het Paasevangelie? Het is God zelf die het wonder van
Pasen in de harten der zijnen doet geboren worden. Zij komen er zelf niet toe, onverstandigen en tragen
van hart als zij zijn. Maar dit gedeelte leert ons nog iets anders, waarom God zelf de zijnen bij het graf
van Christus brengt.
Petrus en Johannes lopen snel, daar staat: ze lopen hard. Geen wonder, op het horen van die boodschap
van Maria Magdalena is er ontsteltenis in hun hart gekomen. En de eerste reactie is dit zelf te zien en
zich te overtuigen. Maar de twee discipelen blijven niet bij elkaar. Een is er die sneller loopt en die het
eerst bij het graf komt. De ander blijft achter. Geen wonder, zegt ieder die deze twee discipelen kent.
Petrus is natuurlijk degene geweest die harder heeft gelopen. Petrus is immers altijd de vurige. Zo
kennen wij hem uit het Evangelie. Hij is haantje de voorste en nu zal hij er ook weer eerst het zijne van
moeten weten. En dan lezen we in vers 4: de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus. Dus niet
Petrus, maar Johannes is hier de eerste. Wat mag dat voor oorzaak hebben? En onze gedachten gaan
enkele dagen terug en wij horen Petrus zichzelf vervloeken, dat hij die mens niet kent. En nu Petrus’
eerste reactie op Maria’s boodschap is bezonken, nu komt dat andere met nieuwe kracht boven. Zeker,
Petrus heeft berouw gehad. Petrus heeft bitterlijk geweend. En wij mogen wel aannemen dat Petrus nog
eenmaal uit de mond van zijn Meester de vergeving van deze daad had gehoord. Immers, welk hart, dat
oprecht zijn kwaad betreurt, hoort niet met beving en blijdschap dat God, om Christus’ wil, alle schuld
wil vergeven. Maar aan de andere kant, komt de gedachte op: hoe zal hij de Heiland onder ogen komen,
want langzaam komen ook andere woorden van de Heiland bij hem boven: ik moet wel lijden en sterven
om de profeten te vervullen, maar ik zal ten derden dage wederopstaan. Ziet, dit houdt Petrus gevangen, dit
vertraagt zijn tred. Indien dit waar is, hoe zal hij dan Jezus kunnen tegemoet treden. Petrus is uitgedreven naar
het graf. Hij gaat voort. Hij wordt getrokken en betrokken bij het Paasevangelie. En Petrus is de vertegen-
woordiger van allen die op deze morgen op hoop tegen hoop naar het graf gaan. In het hart de vreze: hoe zal
ik de levende ontmoeten? Hoe kan ik Hem in de ogen zien, die door al mijn zonden Hem zoveel verdriet heb
aangedaan. Petrus is verlegen en verslagen.
Maar dit is het Paasevangelie: Pasen is het feest voor verlegen zondaren, voor mensen die bevend, met
langzame tred voortgaan naar het graf, voortworstelend en strijdend om toch bij het graf te komen, en
om daar te horen, te zien… Ja, wat? Het gaat naar Jezus’ graf en dan zal het daar goed worden. Terwijl
Petrus worstelt om bij het graf te komen, gaan duizenden aan dit Paasevangelie voorbij. Het wordt of
genegeerd, geloochend of als vanzelfsprekend aangenomen. Maar wie worstelt er om bij het graf te
komen, wie strijdt er om toch dit Paasevangelie te beleven? Jezus is opgestaan en nu Hij is opgestaan is
de zondeschuld in het ledige graf. Petrus mag straks weten: Jezus is opgestaan en nu Petrus, moogt ook
gij opstaan uit uw zondegraf. Dit is de jubel van Pasen: de schuld is gedelgd en God zelf wijst het Paaslam
aan als uw zondendelger. Hij wil u erbij brengen, zoals Hij Petrus erbij bracht. Het is van de Here
geschied.
Alles: Christus door Hem opgewekt en de discipelen bij de opgewekte gebracht. De Heer doet wonderen,
Hij alleen. Zo mogen alle Petrussen komen, zo mogen allen komen met hun schuld beladen om het
Paasevangelie te vernemen. Alleen de weg naar de hof van Jozef van Arimathea, leidt door de hof van
Gethsémané en over Golgotha. Alleen wie eerst leerde wenen met Petrus, die zal de troost van Pasen
verstaan. De tranen van Goede Vrijdag zullen dan gedroogd worden op de Paasmorgen, wanneer de
grote Zone Davids hun verschijnt en ze uit Zijn mond de schuldvergeving mogen vernemen. Wanneer des
avonds er geween is over zondeschuld en nood, dan zal des morgens het gejuich vernomen worden van
alle verlosten Zions, die weten, dat het graf hun eeuwige vertroosting en hope is geworden.
II Het wonder van Pasen begint in de geestelijke, onzienlijke wereld, maar loopt uit in de stoffelijke. Gods
werk vangt altijd aan in het ongeziene, in het verborgene, omdat het wonderwerken zijn, maar ze
worden openbaar in de wereld der zienlijke dingen, opdat Zijn naam daarvoor geprezen worde. Zo
krijgen ook de discipelen iets te aanschouwen dat het Paasevangelie ons verkondigd. Dit zien van de
discipelen is toch eigenlijk gering. Hadden ze nu direct Jezus gezien, misschien hadden ze dan ook direct
geloofd. Maar nu zien ze alleen het ledige graf. En toch mogen wij dankbaar zijn voor de prediking van
het ledige graf, want het is tot versterking van het geloof van deze discipelen en van ons geloof. Immers
hoe onloochenbaar de verschijning van Jezus zelf is geweest voor allen die in het geloof hebben leren
doorzien in de heilsdaden des Heren, het ongeloof verwerpt het wonder. Maar hoewel het een wonder
blijft in aller ogen dat Jezus is opgewekt, kan toch het ongeloof slechts tot eigen schade ontkennen. De
discipelen zien hier duidelijk en tastbaar in het ledige graf. Hoewel Johannes eerst bij het graf komt, gaat
hij er niet in. Hij blijft buiten. Hij overtuigt zich slechts. Wel ziet hij de doeken liggen, maar hij gaat niet in
het graf. Als echter Petrus bij het graf komt gaat hij naar binnen. Dit is echt Petrus weer zoals wij hem
kennen. Hij zal onderzoeken. Ziet gij, vele laatsten zullen de eersten zijn. Petrus gaat in het graf en ziet
de goddelijke orde in het wonder. En dan gaat ook Johannes binnen en alles maakt zo’n indruk op deze
discipel dat hij jaren later ons dit nauwkeurig vermeldt. Het wonder dringt in hun harten. Die opgerolde
doeken zijn hun een prediking. Nu, schrijft hij, in het graf gekomen zijnde, dat hij geloofde. Nee, de
boodschap van Maria geloven ze niet meer, die wordt hier onweerlegbaar voor hun ogen
tegengesproken. Dit is geen lijkroof, want de rovers zouden zich geen moeite gegeven hebben om de
doeken op te rollen. Trouwens, zij zouden dan het naakte lichaam hebben moeten meevoeren. Alles
wijst in het graf op orde, op Goddelijke orde. De doeken spreken daarvan als een zeker getuigenis. Hier is
een wonder gebeurd. Het grote wonder. Het gaat lichten in de harten van deze jongeren. Johannes ziet
dit en gelooft het. Hij schrijft dit voor zichzelf alleen. Het geloof blijft altijd een persoonlijke zaak.
Johannes kan alleen schrijven wat in zijn eigen ziel omgaat en dat is het lichten van het grote wonder:
Jezus leeft. Welk een heerlijke prediking van de afgelegde doeken. Eenmaal is Christus Jezus in de wereld
gekomen en vanwege de armoede in doeken gelegd. Hij heeft onze vernedering en schande om
omwonden te zijn op zich genomen. En nu bij zijn opstanding zijn de doeken van Hem afgenomen. En de
opgerolde doeken getuigen van het afleggen zijner vernedering. Hij heeft de onsterfelijkheid en de
onverderfelijkheid aan het licht gebracht, want de doeken, het teken der schande, zijn opgerold. En
daarmee is het teken en zegel gegeven van de blijde zekerheid, dat ook het teken onzer schande is
bedekt. Hier wordt het uitzicht geopend op de grote Paasmorgen, de morgen der verrijzenis, wanneer de
doeken onzer schande worden afgenomen en wij nieuw bekleed voor het oog des Vaders en des Lams
zullen treden met al de gekochten. Maar dit leren al de Sionskinderen, die bevende grafwaarts zijn
gegaan, die het wenen kennen over de zondeschuld en die nu op de Paasmorgen horen dat er een
opstaan is uit het graf onzer zonden, alleen door Hem die is opgestaan en door wie een Paasgemeente
kan jubelen:
Wees gegroet, gij eersteling der dagen,
Morgen der verrijzenis
Bij wiens licht de macht der hel verslagen
En de dood vernietigd is
Op U woord, o Leven van ons leven,
Werpen wij het doodskleed af
Door de kracht uws Geestes uitgedreven
Treden w’uit ons zondegraf.
Gezang 209 1 en 2
III Wat schenkt ons de zekerheid van al deze dingen die op de Paasmorgen zijn geschied? Petrus en
Johannes hebben gezien. Eerst het ledige graf met de opgerolde doeken, daarna de Opgestane zelf. En
verder hebben al de discipelen Hem gezien. Hij is aan allen verschenen, zegt Paulus: eerst aan Cephas,
daarna aan de anderen en tenslotte op de weg naar Damascus ook nog aan Paulus als een ontijdig
geborene. Maar zalig zijt gij gemeente des Heren, indien gij niet gezien en nochtans geloofd hebt. Maar
is er dan geen enkele zekerheid? Daar wijst het evangelie tenslotte op, wanneer de schrift aangewezen
wordt als de enige grond. Gij hebt een zekere grond voor uw geloof, nl. het Woord zelf. De discipelen
wisten de schriften nog niet. Zij wisten niet dat Hij van de doden zou opstaan. Gij moogt u laten
onderwijzen door het Woord. Het Woord van God is vervuld. Nee, niet omdat Johannes dit heeft gezien
of Petrus ervaren, maar omdat alzo de Schriften moesten vervuld worden. Ook op de Paasmorgen blijkt
dat het Woord van God getrouw is en alle aanneming waardig. Nee, Pasen is niet een feit dat geloofd
kan worden door de gemeente en ook met dat geloof zou kunnen verdwijnen. De opstanding is er, het
graf is ledig. Het wordt door Gods Woord bewezen. En gij moogt dit geloven. Zijn raad zal bestaan en Zijn
heilsplan met zijn volk zal volvoerd worden. En in dit plan neemt ook de opstanding de plaats in om zijn
volk met zijn weldaden bekend te maken. Zo weiden we met een verwonderend oog, ook op de
Paasmorgen, in zijn heiligdom en: Ik weet hoe het vast gebouw van Zijne gunstbewijzen , naar uw
gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen. De discipelen wisten de Schrift nog niet, zo getuigt Johannes.
Wat zijn er velen in onze dagen, die de Schrift niet meer kennen. Zij leven aan Gods woord voorbij. En
hoe zal dit woord ons vernieuwen en onze samenleving doortrekken wanneer dit niet meer gekend wordt.
Wie kan leven uit het onbekende? De bijbel blijft een gesloten boek, dat afgedaan heeft voor de samenleving.
Het is niet meer nodig de Naam des Heren aan te roepen en in de verdragen der volkeren worden vele goede
dingen ontworpen, maar de stem van de Almachtige heeft men niet meer nodig. De Kaïnskinderen zijn van
God afgezworven en de boosheid is geklommen zodat men meent God niet nodig te hebben. Zo was het in
den beginne. Zo is het nog. Totdat God Adam Seth gaf en van dat geslacht staat geschreven dat men de naam
des Heren weer begon aan te roepen. Daar is een geslacht dat evenzeer verdorven is als Kaïns geslacht, dat de
Here zal aanroepen. Daar wordt een volk gevonden dat leeft uit de schriften. Veracht, niet geteld, maar deze
allen hebben in de spiegel des Woords hun zonden leren kennen. Zij leren wenen aan Golgotha’s kruis.
Maar de Opgestane leidt hen allen op de Paasmorgen naar het geopende graf. Hij toont ons de ledige
plaats en de opgerolde doeken en Hij wijst ons bovenal op de Schriften dat Hij al deze dingen moest
lijden en tot Zijn heerlijkheid ingaan. Dan leert de ziel verstaan, door Gods Geest geleid, dat de
overwinning is behaald en dat aan alle gebondenen Sions vrijheid wordt verkondigd. Dan wordt het
Pasen, dan wordt de treurenden Sions vreugdeolie gegeven. Zij zullen ontvangen sieraad voor as en een
gewaad des lofs voor een benauwde geest. En op een verhoogde heerbaan zullen zij als vrijgekochten
des Heren weerkeren, want het is Pasen geweest en het wordt Pasen, Pasen naar de Schriften: het grote
Pasen, wanneer de doeken onzer schande voor eeuwig worden afgenomen en wij, van wie de droefenis
is veranderd in het witte kleed der gekochten, zullen juichen: want die zo de Here verwachten, zullen de
kracht vernieuwen, zij zullen opvaren met vleugelen gelijk de arenden, zij zullen wandelen en niet moede
worden, zij zullen lopen en niet mat worden, want de Here Here is hun sterkte, nu en altijd. Hij heeft het
heil Zijn volk bereid. Komt dan, hoe ook verslagen, tot het Woord en het Woord zal u de weg wijzen tot
het geopende graf. Dan is het ook uw Pasen; Pasen voor al Gods volk, en:
Men hoort der vromen tent weergalmen
Van hulp en heil ons aangebracht.
Daar zingt men blij met dankb’re psalmen:
“Gods rechterhand doet grote kracht”.
Amen
De preken van ds. C. Bolijn zijn opgenomen in de Handschriftenverzameling van het Gemeente-archief
onder de nummers 1064 en 1065,
Wilt u deze lezen, dan kunt u terecht bij het Gemeentearchief in het Gemeentehuis, Laan van St. Hilaire,
Zierikzee in de studiezaal. Openingstijden: maandag t/m vrijdag 9.00 – 17.00 uur. Op donderdagavond
van 18.00 – 21.00 uur. Vooraf aanvragen via 0111- 452320 of via email:
gemeentearchief@schouwen-duiveland.nl