De gave van het geloof
‘En de apostelen zeiden tot de Here: Geef ons meer geloof. De Here zeide:
Indien gjj een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot deze moerbeiboom zeggen:
Word ontworteld en in de zee geplant, en hjj zou u gehoorzamen’. Lucas 17:5 en 6
Wie gelooft in dc drieënige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, die zich in zijn Woord openbaart,
heeft een geschenk uit de hemel ontvangen. Daarom is het onmogelijk, de vraag ’Waarom gelooft
de een wel en de ander niet?’ te beredeneren en op een voor het verstand aanvaardbare wijze
afdoende te beantwoorden. Deze vraag onttrekt zich aan iedere verstandelijke overweging,
waarmee overigens niet gezegd wil zijn, dat de daad van het geloven zich onttrekt aan de verant-
woordelijkheid van de mens. Hoewel het geloof een gave van God is, zijn we niet verontschuldigd,
wanneer we volharden in een houding van ongeloof, die menigeen wil rechtvaardigen door de
opmerking, dat het geloof je nu eenmaal gegeven moet worden. Wie een dergelijke houding
aanneemt tegenover het geloof is als iemand, die op een doorgaande trein staat te wachten bij een
spoor dat doodloopt.
Wanneer we het geloof een gave van God noemen, dan is de bedoeling daarvan niet zozeer om er
de nadruk op te leggen dat het ons gegeven moet worden - op zichzelf een waarheid die niet te
loochenen is - alswel dat we het moeten en ook alleen maar kunnen ontvangen als een geschenk,
dat ons uit de hemel door God zelf wordt aangereikt. Want daarin ligt de menselijke verantwoorde-
lijkheid uitgedrukt, die menigeen maar al te gaarne van zich afschuift. Wij zijn veelal geneigd te
zeggen: ’Als het ons wordt aangereikt, zullen we overwegen het al dan niet aan te nemen’. God
zegt: ’Omdat het u wordt aangereikt, daarom moet u het aannemen’. Dit betekent echter niet, dat
geloven meer een kwestie is van een goddelijk moeten dan van een menselijk willen. De mens staat
niet onder goddelijke dwang. Er is eerder sprake van een mogen geloven dan van een moeten
geloven. Maar de aandrang van Gods kant kan soms zo sterk worden, dat het verzet wordt
gebroken en alle weerstanden worden overwonnen om zich te scharen onder degenen, die Christus
willen volgen. Trouwens, afgezien daarvan mogen wij het goddelijk moeten en het menselijk
willen in geen geval tegen elkaar uitspelen. Geloven is niet of het een of het ander, maar zowel het
een als het ander. Vast staat evenwel, dat door de gave van God de verantwoordelijkheid van de
mens niet wordt opgeheven.
In zondag 25 van de Heidelbergse Catechismus wordt de vraag gesteld, vanwaar het geloof komt
waardoor we deel hebben aan Christus en al zijn weldaden. Het antwoord daarop luidt: Van de
Heilige Gcest, die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging van het Evangelie en het
sterkt door het gebruik van de Sacramenten. Hierin ligt duidelijk opgesloten, dat de verantwoor-
delijkheid van de mens niet wordt opgeheven door de werking van de Heilige Geest. Woord en
Sacrament zijn de heilsmiddelen, die de Heilige Geest hanteert niet alleen om tot het geloof te
brengen maar ook in het geloof te sterken. De gave van het geloof mag niet los gezien worden van
de gaven van Woord en Sacrament; maar ook deze laatste gaven mogen niet los gezien worden van
de gave van het geloof. En waar de Heilige Geest deze heilsmiddelen aanreikt om tot het geloof te
brengen en in het geloof te sterken, daar zijn wij geroepen ze te hanteren om tot het geloof gebracht
en in het geloof gesterkt te worden. De verantwoordelijkheid, die de mens heeft met het oog op het
hanteren van de gaven van de Heilige Geest, betreft dus voor alles het lezen van de Heilige Schrift
( Joh. 5 : 39; Hand. 17 : 11) en het zich met de gemeente scharen onder de prediking van Gods
Woord. ’Het geloof is uit het horen, en het horen door het woord van Christus’ (Rom. 10 : 17). Op
grond van andere handschriften spreekt de Statenvertaling van ’woord van God’; het ligt echter
voor de hand, dat van een wezenlijk verschil tussen beide geen sprake is.
Maar evenmin als de gave van het geloof de verantwoordelijkheid van de mens opheft, zo wordt
ook de gave niet tenietgedaan door de verantwoordelijkheid die de mens draagt. Op dit laatste dient
zelfs de nadruk te liggen. De gave is primair en de verantwoordelijkheid van de mens secundair in
die zin, dat van verantwoordelijkheid geen sprake zou kunnen zijn, wanneer de gave zou ontbre-
ken.
In de erkenning, dat geloven een gave van God is, die in het hart gewerkt wordt door de Heilige
Geest, ligt opgesloten dat tot geloof komen niet een beslissing is, die de mens uit zichzelf neemt,
maar waartoe hij wordt gebracht. Het is niet een besluit dat op zekere dag valt, nadat de voor- en
nadelen ervan tegen elkaar zijn afgewogen. Geloven is niet een zakelijke aangelegenheid tussen
God en mens, die eerst dan zijn beslag krijgt wanneer beide partijen akkoord zijn gegaan met de
voorwaarden. Over de gave van het geloof wordt niet onderhandeld tussen de Gever en de
ontvanger als zou het een overeenkomst betreffen, die op het laatste moment nog kan afspringen.
Geloven is ontvangen, waarbij de ontvanger niet louter passief is. Dat zou ook niet kunnen. Het is
immers een kwestie van geven en nemen. Daarin is God degene die geeft, en de mens degene die
het geschenk in ontvangst neemt. Gods activiteit lokt de activiteit van de mens uit, zowel ten
aanzien van de werking van het geloof als van de versterking ervan.
Nu wijst de ervaring uit, dat desondanks niet alle mensen tot geloof komen. Gods activiteit kan ook
een negatieve activiteit van de mens tot gevolg hebben. En in de wijze, waarop hij reageert, wordt
openbaar dat zich onder de mensen voortdurend een scheiding aan het voltrekken is, waarvan
niemand kan zeggen waar precies de grens loopt. Steeds vallen er weer nieuwe beslissingen die de
situatie wijzigen. Maar wanneer de beslissing valt om Christus te volgen, dan is de wijze waarop en
de omstandigheden waaronder dit gebeurt voor een ieder verschillend. Ook de geloofsweg van de
een is niet gelijk aan die van de ander. Het geloofsleven van Petrus was niet hetzelfde als dat van
Thomas of van Johannes. De kamerling uit Ethiopië kwam op een andere wijze tot geloof dan de
gevangen-bewaarder te Filippi. De kamerling omdat hem de Schrift werd uitgelegd tijdens de
terugreis van Jeruzalem naar zijn eigen land (Hand. 8 : 26-40); de gevangenbewaarder omdat hem
het evangelie werd verkondigd nadat hij in paniek was geraakt en aan Paulus en Silas had gevraagd
wat hij moest doen om behouden te worden (Hand. 16:19-34).
Maar hoe verschillend ook, hierin waren zij aan elkander gelijk: zij hebben het geloof in ontvangst
mogen en kunnen nemen als een geschenk, als een gave van God. Niet iedereen komt tot deze
beslissing. Maar waarom er niet alleen vele zijn die Christus aanvaarden, maar ook velen die
Christus, ondanks dat zij van Hem gehoord hebben, verwerpen, is geen onderwerp waarover
gediscussieerd kan worden met de bedoeling een verklaring te geven voor wat niet te verklaren
is.De gave van het geloof is en blijft een geheimenis, dat zich onttrekt aan iedere menselijke
redenering. Wanneer Paulus aan de gemeente van Efeze schrijft: ’Want door genade zijt gij
behouden, door het geloof’, dan voegt hij eraan toe: ’en dat niet uit uzelf: het is een gave van God;
niet uit de werken, opdat niemand roeme’ (Ef. 2 :8 en 9). Calvijn merkt in dit verband op: ’In deze
enkele woorden vat de apostel samen, wat hij in de gehele brief aan de Romeinen en in die aan de
Galaten verhandelt: dat wij alleen door Gods erbarmen rechtvaardig worden, dat deze gerechtig-
heid ons in Christus door het evangelie wordt aangeboden, en dat wij haar alleen door het geloof
zonder de verdienste van de werken ontvangen’. En met het oog op de toevoeging ’het is een gave
van God’ wijst hij erop, dat dit niet alleen betrekking heeft op het geloof, ’zoals men gewoonlijk
deze zin opvat’, maar op de totale gedachte, dat ’het heil geheel en al Gods geschenk en gave is’,
zodat naast de genade er geen ruimte blijft voor de menselijke verdienste.
Paulus geeft echter noch van de gave van het geloof noch van die van het heil een verklaring,
evenmin als dat het geval is in de brieven aan de Romeinen en aan de Galaten. Dat zou ook niet
kunnen. Altijd weer laat hij de genade zegevieren, waardoor de mens wordt overweldigd. Zonder
enige verdienste van zijn kant, maar ook niet zonder dat hij existentieel in het heilshandelen van
God betrokken wordt. Daarom is hij altijd weer aangewezen op de heilsmiddelen - die ook door
God geschonken zijn - opdat daardoor het geloof in het hart zou worden gewerkt en versterkt.
Wilt u het hele boekje lezen, dan kunt u terecht bij het Gemeentearchief in
het Gemeentehuis, Laan van St. Hilaire, Zierikzee in de studiezaal. Het
catalogusnr. is 7298. Openingstijden: maandag t/m vrijdag 9.00 – 17.00 uur.
Op donderdagavond van 18.00 – 21.00 uur. Vooraf aanvragen via 0111-452320
of via gemeentearchief@schouwen-duiveland.nl.